Maha-Satipatthana Suttana,
Digha Nikaya XXII

 

Zo heb ik gehoord:

1. Eens verbleef de Heer onder de Kuru's. In hun gebied lag het marktstadje Kammasadhamma en daar richtte de Heer het woord tot de monniken, die hem eerbiedig begroetten en bereid waren te
luisteren. En de Heer sprak als volgt:
'Er is maar één weg, monniken, die voor levende wezens leidt tot zuiverheid, tot te boven komen van verdriet en jammerklachten, tot beëindiging van lichamelijk en geestelijk lijden, tot het toepassen van de juiste methode, tot realisering van het nibbana - en dat zijn de vier grondslagen van gewaarzijn.
Welke vier? - In dit geval, monniken, slaat een monnik, met betrekking tot zijn lichaam, dit lichaam voortdurend gade, energiek, welbewust, vol oplettendheid, en nadat hij wereldse lust en treurnis heeft afgelegd. Op dezelfde wijze volhardt hij met betrekking tot zijn gevoelens, zijn denken en de ideeën, deze alle, nadat hij wereldse lust en treurnis heeft weggedaan, welbewust en met aandacht beschouwend.

2. En hoe, monniken, slaat een monnik, met betrekking tot zijn lichaam, dit voortdurend gade?
Monniken, hij is naar het woud gegaan of naar de voet van een boom of naar een leegstaand huis. Hij zit daar terneer met zijn benen kruiselings aangetrokken, het lichaam rechtop, zijn aandacht op het object gericht. Zo ademt hij welbewust in en welbewust uit. Wanneer hij lang inademt beseft hij 'ik adem lang in' en wanneer hij lang uitademt 'ik adem lang uit'. Wanneer hij kort inademt of kort uitademt is hij zich dit op dezelfde wijze bewust. 'Nu wil ik inademen terwijl ik mijn hele lichaam gewaarword' zo oefent hij zich, en nogmaals: 'Nu wil ik uitademen terwijl ik mijn hele lichaam gewaarword'. Vervolgens oefent hij zich denkende: 'Ik wil inademen terwijl ik mijn hele lichaam tot rust breng' en evenzo bij het uitademen. Zoals, monniken, een bekwame spinner of spinnersleerling beseft of hij een lange of korte draad trekt, zo ook weet de monnik zijn lang in-of uitademen en ook zijn kort in- of uitademen. Op dezelfde wijze is hij zich bij het in- en uitademen bewust van heel het organisme van zijn lichaam en vervolgens is hij gewaar hoe hij zijn lichaam, zowel bij het in- als het uitademen, tot rust brengt.
Zo slaat hij het lichaam voortdurend gade, inwendig of uitwendig of beide tegelijk. Ook beschouwt hij voortdurend met betrekking tot het lichaam de eigenschap van het ontstaan of de eigenschap van het tenietgaan of deze beide eigenschappen gezamenlijk. Terwijl hij beseft: 'er is het lichaam' is gewaarzijn voldoende gewekt voor reflectie en kennis. En hij volhardt hierin in zelfstandigheid, aan niets in de wereld hecht hij zich. Zo, monniken, slaat hij dit lichaam voortdurend gade.
3. En dan, monniken, is hij zich bewust als hij loopt 'ik loop' en als hij staat beseft hij 'ik sta' of als hij zit 'ik zit' en liggende 'ik lig'. Hoe hij zijn lichaam ook gebruikt, hij is zich er altijd bewust van.
Zo slaat hij het lichaam voortdurend gade, inwendig of uitwendig of beide tegelijk. Ook beschouwt hij voortdurend met betrekking tot het lichaam de eigenschap van het ontstaan of de eigenschap van het tenietgaan of deze beide eigenschappen gezamenlijk. Terwijl hij beseft: 'er is het lichaam' is gewaarzijn voldoende gewekt voor reflectie en kennis. En hij volhardt hierin in zelfstandigheid, aan niets in de wereld hecht hij zich. Zo, monniken, slaat hij dit lichaam voortdurend gade.
4. En dan, monniken, is de monnik zich bewust of hij gaat of komt, of hij vooruit of achterom ziet, of hij zijn ledematen buigt of strekt. Hij neemt waar of hij zijn onder- en bovenkleed en de bedelnap
draagt. Hij eet en drinkt bewust, hij is zich ook bewust of hij kauwt of klokt. Ook doet hij bewust zijn gevoeg. Of hij loopt, staat, zit, slaapt, wakker is, spreekt of zwijgt, alles weet hij.
Zo slaat hij het lichaam voortdurend gade, inwendig of uitwendig of beide tegelijk. Ook beschouwt hij voortdurend met betrekking tot het lichaam de eigenschap van het ontstaan of de eigenschap van het tenietgaan of deze beide eigenschappen gezamenlijk. Terwijl hij beseft: 'er is het lichaam' is gewaarzijn voldoende gewekt voor reflectie en kennis. En hij volhardt hierin in zelfstandigheid, aan niets in de wereld hecht hij zich. Zo, monniken, slaat hij dit lichaam
voortdurend gade.

5. En dan, monniken, beschouwt hij zijn lichaam van zijn voetzolen tot zijn kruin, dit lichaam dat gevangen is binnen zijn huid en vol onreine stoffen is, denkende: 'Dit lichaam van mij is voorzien van hoofd- en lichaamshaar, van nagels, tanden, huid, vlees, spieren, botten, beenmerg, nieren, hart, lever, vliezen, milt, longen, ingewand en darmen, de buik, ontlasting, gal, slijm, pus en bloed, zweet, vet, tranen, speeksel, neusvocht, gewrichtsvloeistof, urine'. Zoals, monniken, een monsterzak, die aan twee einden kan worden losgeknoopt, gevuld kan zijn met verschillende granen en zaden, bijvoorbeeld rijst, padie, bonen en tuinbonen, sesamzaad, gepelde rijst, en zoals een man met ogen in zijn hoofd, als hij de zak uitschudt, de verschillende rijstkorrels, zaden en bonen kan onderscheiden, zo ook beschouwt de monnik zijn lichaam van zijn kruin tot zijn tenen, dit lichaam dat met huid is bekleed en vol onreine stoffen is, en het staat hem voor ogen wat het allemaal bevat.
Zo slaat hij het lichaam voortdurend gade, inwendig of uitwendig of beide tegelijk. Ook beschouwt hij voortdurend met betrekking tot het lichaam de eigenschap van het ontstaan of de eigenschap van het tenietgaan of deze beide eigenschappen gezamenlijk. Terwijl hij beseft: 'er is het lichaam' is gewaarzijn voldoende gewekt voor reflectie en kennis. En hij volhardt hierin in zelfstandigheid, aan niets in de wereld hecht hij zich. Zo, monniken, slaat hij dit lichaam voortdurend gade.
6. En dan, monniken, schenkt de monnik aandacht aan zijn lichaam, in welke stand het zich ook bevindt of hoe het ook gebruikt wordt, met betrekking tot de elementen. 'In dit lichaam zijn de elementen van aarde, water, vuur en lucht', zo beseft hij.
Zoals, monniken, een bekwame slachter of slachtersleerling een koe welke hij gedood heeft in gelijke porties zou verdelen en zich met zijn koopwaar installeren op het kruispunt van vier wegen, zo, monniken, neemt de monnik waar hoe het met zijn lichaam, in welke stand ook en hoe ook gebruikt, is gesteld met betrekking tot de elementen, overwegende: 'In dit lichaam zijn de elementen van aarde, water, vuur en lucht'.
Zo slaat hij het lichaam voortdurend gade, inwendig of uitwendig of beide tegelijk. Ook beschouwt hij voortdurend met betrekking tot het lichaam de eigenschap van het ontstaan of de eigenschap van het tenietgaan of deze beide eigenschappen gezamenlijk. Terwijl hij beseft: 'er is het lichaam' is gewaarzijn voldoende gewekt voor reflectie en kennis. En hij volhardt hierin in zelfstandigheid, aan niets in de wereld hecht hij zich. Zo, monniken, slaat hij dit lichaam voortdurend gade.
7. En dan, monniken, concentreert de monnik zich op zijn lichaam alsof hij naar een lijk kijkt, dat op een knekelveld is achtergelaten, het lijk van iemand die één, twee of drie dagen dood is, gezwollen, paars, al vol bederf, en hij beseft: 'Met dit lichaam van mij is het precies zo gesteld, zo gaat het worden, hier is het niet tegen gevrijwaard'.
Zo slaat hij het lichaam voortdurend gade, inwendig of uitwendig of beide tegelijk. Ook beschouwt hij voortdurend met betrekking tot het lichaam de eigenschap van het ontstaan of de eigenschap van het tenietgaan of deze beide eigenschappen gezamenlijk. Terwijl hij beseft: 'er is het lichaam' is gewaarzijn voldoende gewekt voor reflectie en kennis. En hij volhardt hierin in zelfstandigheid, aan niets in de wereld hecht hij zich. Zo, monniken, slaat hij dit lichaam voortdurend gade.
8. En weer, monniken, concentreert hij zich op zijn lichaam alsof hij kijkt naar een lijk dat op een knekelveld is achtergelaten, een lijk dat wordt aangevreten door kraaien en raven, door gieren of honden of jakhalzen of nog andere dieren, en hij beseft: 'Met dit lichaam van mij is het precies zo gesteld, zo gaat het worden, hier is het niet tegen gevrijwaard'.
Zo slaat hij het lichaam voortdurend gade, inwendig of uitwendig of beide tegelijk. Ook beschouwt hij voortdurend met betrekking tot het lichaam de eigenschap van het ontstaan of de eigenschap van het tenietgaan of deze beide eigenschappen gezamenlijk. Terwijl hij beseft: 'er is het lichaam' is gewaarzijn voldoende gewekt voor reflectie en kennis. En hij volhardt hierin in zelfstandigheid, aan niets in de wereld hecht hij zich. Zo, monniken, slaat hij dit lichaam voortdurend gade.
9. En weer, monniken, concentreert hij zich op zijn lichaam alsof hij kijkt naar een lijk dat op een knekelveld is achtergelaten, een lijk dat al een skelet is, nog bijeengehouden door pezen en nog met vlees en bloed eraan enzovoort; vervolgens naar een skelet waarvan het vlees verdwenen is, maar dat nog wel met bloed is bevlekt en nog door pezen bijeen wordt gehouden enzovoort; vervolgens
naar één waarvan bloed en vlees verdwenen zijn en dat alleen nog door pezen een geheel vormt enzovoort; en tenslotte naar één dat door niets meer bijeen wordt gehouden zodat alleen de beenderen over zijn, die her en der verspreid liggen, hier de beentjes van een hand, daar van een voet, elders het bot van een been of een dijbeen of het bekken en weer ergens anders de ruggengraat of de schedel, en nogmaals beseft hij: 'Met dit lichaam van mij is het precies zo gesteld, zo gaat het worden, hier is het niet tegen gevrijwaard'.
Zo slaat hij het lichaam voortdurend gade, inwendig of uitwendig of beide tegelijk. Ook beschouwt hij voortdurend met betrekking tot het lichaam de eigenschap van het ontstaan of de eigenschap van het tenietgaan of deze beide eigenschappen gezamenlijk. Terwijl hij beseft: 'er is het lichaam' is gewaarzijn voldoende gewekt voor reflectie en kennis. En hij volhardt hierin in zelfstandigheid, aan niets in de wereld hecht hij zich. Zo, monniken, slaat hij dit lichaam voortdurend gade.
10. En weer, monniken, concentreert hij zich op zijn lichaam alsof hij kijkt naar een lijk dat op een knekelveld is achtergelaten, naar de witte beenderen, die een beetje de kleur hebben van schelpen enzovoort; of naar beenderen die op een hoop liggen en al zijn uitgedroogd enzovoort; of die al zijn gaan rotten en gereduceerd zijn tot poeder, en wederom beseft hij: 'Met dit lichaam van mij is het precies zo gesteld, zo gaat het worden, hier is het niet tegen gevrijwaard'.
Zo slaat hij het lichaam voortdurend gade, inwendig of uitwendig of beide tegelijk. Ook beschouwt hij voortdurend met betrekking tot het lichaam de eigenschap van het ontstaan of de eigenschap van het tenietgaan of deze beide eigenschappen gezamenlijk. Terwijl hij beseft: 'er is het lichaam' is gewaarzijn voldoende gewekt voor reflectie en kennis. En hij volhardt hierin in zelfstandigheid, aan niets in de wereld hecht hij zich. Zo, monniken, slaat hij dit lichaam voortdurend gade.
11. En hoe, monniken, slaat de monnik met betrekking tot zijn
gevoelens deze voortdurend gade? Op dit punt, monniken, weet hij wanneer hij een geluksgevoel ervaart 'ik voel me gelukkig' en wanneer hij iets onbehaaglijks ervaart 'ik voel smart'. Wanneer hij een neutraal gevoel ervaart beseft hij dat ook. Eveneens neemt hij waar of hij een welbehagen van stoffelijke of van onstoffelijke aard ervaart, ook dit maakt hij zich bewust. Bij een lichamelijk leed beseft hij 'ik heb pijn' en als het van onstoffelijke natuur is 'ik heb verdriet'. Ook van de stoffelijke of onstoffelijke natuur van een neutraal gevoel heeft hij weet. Zo slaat hij de gevoelens voortdurend gade, inwendig of uitwendig of beide tegelijk. Ook beschouwt hij voortdurend met betrekking tot de gevoelens de eigenschap van het ontstaan of de eigenschap van het tenietgaan of deze beide eigenschappen gezamenlijk. Terwijl hij beseft: 'er zijn gevoelens' is gewaarzijn voldoende gewekt voor reflectie en kennis. En hij volhardt hierin in zelfstandigheid, aan niets in de wereld hecht hij zich. Zo, monniken, slaat hij de gevoelens voortdurend gade.
12. En hoe monniken, slaat de monnik met betrekking tot zijn denken dit voortdurend gade?
Monniken, als zijn denken bepaald wordt door hartstocht is hij zich dat bewust en als zijn denken vrij van hartstocht is, beseft hij het ook. Evenzo weet hij of zich in zijn denken al dan niet agressie roert en ook of zijn denken al dan niet verward is. Hij weet of zijn denken ordelijk is of verstrooid, of het opgeheven is of juist niet, of het tot het hogere is doorgedrongen of laag bij de grond blijft, of het al dan niet geconcentreerd is. Tenslotte is hij zich bewust of zijn denken bevrijd is, waarnemende 'mijn denken heeft zich vrijgemaakt' en het tegenovergestelde als het anders is.
Zo slaat hij het denken voortdurend gade, inwendig of uitwendig of beide tegelijk. Ook beschouwt hij voortdurend met betrekking tot het denken de eigenschap van het ontstaan of de eigenschap van het tenietgaan of deze beide eigenschappen gezamenlijk. Terwijl hij beseft: 'er is denken' is gewaarzijn voldoende gewekt voor reflectie en kennis. En hij volhardt hierin in zelfstandigheid, aan niets in de
wereld hecht hij zich. Zo, monniken, slaat hij het denken voortdurend gade.
13. En hoe, monniken, slaat de monnik met betrekking tot de ideeën deze voortdurend gade?
Op dit punt, monniken, beschouwt hij eerst volhardend de Vijf Hindernissen. Hoe doet hij dit?
Hij weet, monniken, als zijn binnenste begerig is:'Ik ben bevangen door begeerte' en als dat niet het geval is weet hij dat ook. Ook is hij gewaar of een begeerte aan het ontstaan is of bezig is te verdwijnen. Evenzo weet hij of een begeerte die hij heeft overwonnen voorgoed bedwongen is. Op dezelfde wijze neemt hij toestanden van agressie in zichzelf waar; en van traagheid of verstarring; en van ongedurigheid of zorgelijkheid; en van twijfel.
Zo slaat hij de ideeën voortdurend gade, inwendig of uitwendig of beide tegelijk. Ook beschouwt hij voortdurend met betrekking tot de ideeën de eigenschap van het ontstaan of de eigenschap van het tenietgaan of deze beide eigenschappen gezamenlijk. Terwijl hij beseft: 'er zijn ideeën' is gewaarzijn voldoende gewekt voor reflectie en kennis. En hij volhardt hierin in zelfstandigheid, aan niets in de wereld hecht hij zich.
Zo, monniken, slaat hij de ideeën voortdurend gade met betrekking tot de Vijf Hindernissen.
14. En weer, monniken, beschouwt de monnik de ideeën volhardend, nu met betrekking tot de Vijf Groepen van het Hechten. Hoe doet hij dit?
In dit geval, monniken, beseft hij: 'Zo is de gestalte, zo is het ontstaan en zo het tenietgaan van de gestalte; zo zijn de gevoelens, zo is het ontstaan en zo het tenietgaan van de gevoelens; zo zijn de waarnemingen, zo is het ontstaan en zo het tenietgaan van de waarnemingen; zo zijn de neigingen, zo is het ontstaan en zo het tenietgaan van de neigingen; zo is het bewustzijn, zo is het ontstaan en zo het tenietgaan van het bewustzijn'.
Zo slaat hij de ideeën voortdurend gade, inwendig of uitwendig of beide tegelijk. Ook beschouwt hij voortdurend met betrekking tot de ideeën de eigenschap van het ontstaan of de eigenschap van het tenietgaan of deze beide eigenschappen gezamenlijk. Terwijl hij beseft: 'er zijn ideeën' is gewaarzijn voldoende gewekt voor reflectie en kennis. En hij volhardt hierin in zelfstandigheid, aan niets in de wereld hecht hij zich. Zo, monniken, slaat hij het denken voortdurend gade.
13. En hoe, monniken, slaat de monnik met betrekking tot de ideeën deze voortdurend gade?
Op dit punt, monniken, beschouwt hij eerst volhardend de Vijf Hindernissen. Hoe doet hij dit?
Hij weet, monniken, als zijn binnenste begerig is: 'Ik ben bevangen door begeerte' en als dat niet het geval is weet hij dat ook. Ook is hij gewaar of een begeerte aan het ontstaan is of bezig is te verdwijnen. Evenzo weet hij of een begeerte die hij heeft overwonnen voorgoed bedwongen is. Op dezelfde wijze neemt hij toestanden van agressie in zichzelf waar; en van traagheid of verstarring; en van ongedurigheid of zorgelijkheid; en van twijfel.
Zo slaat hij de ideeën voortdurend gade, inwendig of uitwendig of beide tegelijk. Ook beschouwt hij voortdurend met betrekking tot de ideeën de eigenschap van het ontstaan of de eigenschap van het tenietgaan of deze beide eigenschappen gezamenlijk. Terwijl hij beseft: 'er zijn ideeën' is gewaarzijn voldoende gewekt voor reflectie en kennis. En hij volhardt hierin in zelfstandigheid, aan niets in de wereld hecht hij zich.
Zo, monniken, slaat hij de ideeën voortdurend gade met betrekking tot de Vijf Hindernissen.
14. En weer, monniken, beschouwt de monnik de ideeën volhardend, nu met betrekking tot de Vijf Groepen van het Hechten. Hoe doet hij dit?
In dit geval, monniken, beseft hij: 'Zo is de gestalte, zo is het ontstaan en zo het tenietgaan van de gestalte; zo zijn de gevoelens, zo is het ontstaan en zo het tenietgaan van de gevoelens; zo zijn de waarnemingen, zo is het ontstaan en zo het tenietgaan van de waarnemingen; zo zijn de neigingen, zo is het ontstaan en zo het tenietgaan van de neigingen; zo is het bewustzijn, zo is het ontstaan en zo het tenietgaan van het bewustzijn'.
Zo slaat hij de ideeën voortdurend gade, inwendig of uitwendig of beide tegelijk. Ook beschouwt hij voortdurend met betrekking tot de ideeën de eigenschap van het ontstaan of de eigenschap van het tenietgaan of deze beide eigenschappen gezamenlijk. Terwijl hij beseft: 'er zijn ideeën' is gewaarzijn voldoende gewekt voor reflectie en kennis. En hij volhardt hierin in zelfstandigheid, aan niets in de wereld hecht hij zich.
Zo, monniken, slaat hij de ideeën voortdurend gade met betrekking tot de Vijf Groepen van het Hechten.
15. En nogmaals,monniken, beschouwt hij de ideeën volhardend, nu met betrekking tot de Zes Zintuiglijke Binnen- en Buitensferen. Hoe doet hij dit?
In dit geval, monniken, is hij zich bewust van het oog en van de vormen als de objecten van het oog, en ook van hetgeen op grond van deze beide oprijst en de keten die het vormt. Ook weet hij hoe een nog niet aanwezige keten ontstaat, hoe een ontstane keten kan worden losgemaakt en hoe deze, eenmaal losgemaakt, nooit nogmaals ontstaan zal. Evenzo heeft hij weet van het oor en de geluiden, de neus en de geuren, de tong en de smaken, het gevoelszintuig en hetgeen aangeraakt kan worden, en het verstand en de gedachten: van al deze is hij zich bewust, ook van hetgeen op grond van zulk een paar oprijst en de keten die het vormt. En hoe zulk een keten ontstaat, hoe ze wordt". losgemaakt en nooit weer ontstaan zal, ook dat is hij gewaar2.
Zo slaat hij de ideeën voortdurend gade, inwendig of uitwendig of beide tegelijk. Ook beschouwt hij voortdurend met betrekking tot de ideeën de eigenschap van het ontstaan of de eigenschap van het tenietgaan of deze beide eigenschappen gezamenlijk. Terwijl hij beseft: 'er zijn ideeën' is gewaarzijn voldoende gewekt voor reflectie en kennis. En hij volhardt hierin in zelfstandigheid, aan niets in de wereld hecht hij zich.
Zo, monniken, slaat hij de ideeën voortdurend gade met betrekking tot de Zes Zintuiglijke Binnen- en Buitensferen.
16. En weer, monniken, beschouwt de monnik de ideeën volhardend, nu met betrekking tot de Zeven Factoren van Verlichting. Hoe doet hij dit?
In dit geval, monniken, weet hij of in zijn binnenste de verlichtingsfactor van gewaarzijn aanwezig is of niet. Ook weet hij hoe dit gewaarzijn in hem tot ontstaan komt en, eenmaal ontstaan, tot volle
ontwikkeling wordt gebracht. Evenzo is hij zich bewust van de factoren van onderzoeking van de Leer, van energie, vreugde, kalmte, concentratie en gelijkmoedigheid: van al deze weet hij of ze in hem aanwezig zijn of niet aanwezig of bezig zijn te ontstaan of ten volle zijn ontwikkeld.
Zo slaat hij de ideeën voortdurend gade, inwendig of uitwendig of beide tegelijk. Ook beschouwt hij voortdurend met betrekking tot de ideeën de eigenschap van het ontstaan of de eigenschap van het tenietgaan of deze beide eigenschappen gezamenlijk. Terwijl hij beseft:'er zijn ideeën' is gewaarzijn voldoende gewekt voor reflectie en kennis. En hij volhardt hierin in zelfstandigheid, aan niets in de wereld hecht hij zich.
Zo, monniken, slaat hij de ideeën voortdurend gade met betrekking tot de Zeven Factoren van Verlichting.
17. En weer, monniken, beschouwt de monnik de ideeën volhardend, nu met betrekking tot de Vier Edele Waarheden. Hoe doet hij dit?
In dit geval, monniken, beseft hij, wanneer hij denkt:'dit is lijden' volledig wat het werkelijk is, en hetzelfde bij: 'dit is de oorzaak van lijden', 'dit is de beëindiging van lijden' en 'dit is het pad dat leidt tot de beëindiging van lijden'.
18. En wat, monniken, is de edele waarheid met betrekking tot lijden? Geboorte, ouderdom, de dood is lijden; verdriet, gejammer, pijn, neerslachtigheid, wanhoop zijn lijden; ook is het smartelijk niet te krijgen wat men wenst, kortom, de Vijf Groepen van Hechten zijn lijden.
En wat, monniken, is geboorte? Geboorte is de oorsprong, de afdaling, het opnieuw ontkiemen, de verschijning van de Groepen, het verkrijgen van de velden der zintuigen, van welk wezen ook, in welke klasse van wezens ook, -dit, monniken, heet geboorte. En wat, monniken, is ouderdom? Ouderdom is slijtage van het gebit, vergrijzing, het rimpelen van de huid, het afnemen van de vitaliteit, het verval van de vermogens, van welk wezen ook, behorend tot welke klasse van wezens ook, -dit, monniken, heet ouderdom. En wat, monniken, is de dood? Het wegvallen, afvallen, uiteenvallen, het verdwijnen, de Dood, het sterven, het beëindigen van zijn levenstijd, het uiteenvallen van de Groepen, het afwerpen van het lichaam, van welk wezen ook, behorend tot welke klasse van wezens ook, dit, monniken, heet dood.
En wat, monniken, is verdriet? De smart die ontstaat voor iemand wie een ramp is overkomen, die getroffen is door dit of dat kwaad, treurnis, droefenis, pijn in het hart, verslagenheid, dit, monniken, heet verdriet.
En wat, monniken, is gejammer? Het gejammer van iemand wie een ramp is overkomen, die getroffen is door een kwaad, alle geween en weeklagen, dit, monniken, heet gejammer.
En wat, monniken, is pijn? Pijn is lichamelijk lijden, lichamelijk ongemak, lijden dat wordt veroorzaakt door een lichamelijk contact dat als onaangenaam wordt ervaren, dit, monniken, heet pijn. En wat, monniken, is neerslachtigheid? Neerslachtigheid is een geestelijk lijden, geestelijk ongemak, lijden dat wordt veroorzaakt door een psychisch contact dat als onaangenaam wordt ervaren, -dit, monniken, heet neerslachtigheid.
En wat, monniken, is wanhoop? De ellende die ontstaat voor iemand wie een ramp is overkomen, die getroffen is door een kwaad, de beroering, de verontrusting, het klem zitten, vertwijfeld zijn, -dit, monniken, heet wanhoop.
En wat, monniken, is het leed van niet te krijgen wat men wenst? Monniken, in wezens die onderworpen zijn aan geboorte komt de wens op: 'Ach! Mochten wij niet aan geboorte onderworpen zijn, mocht er geen geboorte voor ons volgen!' Echter, deze wens kan niet vervuld worden. En op deze manier is dit, wat men wenst maar niet krijgt, smartelijk. En, monniken, hetzelfde overkomt wezens die oud moeten worden, die aan ziekte, aan sterven, aan verdriet en gejammer enzovoort zijn onderworpen, in wie de wens opkomt: 'Ach! Wee! Mochten wij vrij zijn van verdriet en van weeklagen en van al het andere, mochten we hiervoor gespaard blijven!' Deze wens kan echter evenmin in vervulling gaan. Dit is de smart van niet te krijgen wat men wenst.
En wat, monniken, wil zeggen 'kortom, de Vijf Groepen van Hechten zijn lijden'? Dat zijn de groepen van hechten aan gestalte, aan gevoel, aan waarnemingen, neigingen en bewustzijn; van deze, monniken, wordt gezegd dat ze smartelijk zijn. Dit, monniken, wordt de edele waarheid van het lijden genoemd.
19. En wat, monniken, is de edele waarheid van de oorzaak van lijden? De oorzaak is de 'dorst', de begeerte die leidt tot wedergeboorte, die verbonden is met lust en geneugten, hier en daar en overal genoegens najagend, begeerte naar zingenot, begeerte naar ontstaan, begeerte naar niet-ontstaan.
En, monniken, waar verrijzende komt deze begeerte tot stand, waar binnentredend vestigt ze zich? Door hetgeen in de wereld aantrekkelijk en aangenaam is komt ze tot stand, daar treedt ze binnen en vestigt zich.
En wat is aantrekkelijk en aangenaam in de wereld? Oog, oor, reukorgaan, smaak, gevoel, gedachte: deze zijn aantrekkelijk en aangenaam in de wereld, hier verrijst begeerte, hier treedt ze binnen en vestigt zich.
En vormen, geluiden, geuren, smaken, het voelbare en de geestelijke objecten: deze zijn aantrekkelijk en aangenaam in de wereld, hier verrijst begeerte, hier treedt ze binnen en vestigt zich. Het bewustzijn van hetgeen ontstaat dank zij oog, oor, reuk, smaak, gevoel, gedachte, het contact dat het gevolg is van oog, oor enzovoort, de gevoelens die uit dat contact worden geboren, de waarneming van vormen, geluiden, geuren, smaken, het voelbare, de intenties die door vormen, geluiden enzovoort worden gewekt, de begeerte ernaar, het overdenken en onderzoeken ervan, dit alles is aantrekkelijk en aangenaam in de wereld, hier verrijst begeerte, hier treedt ze binnen en vestigt zich. Dit, monniken, is de edele waarheid van de oorzaak van lijden.
20. En wat, monniken, is de edele waarheid van de beëindiging van lijden? Dat is de restloze beëindiging en verdelging van deze begeerte, het achterlaten, loslaten, de bevrijding ervan, het uitdrijven van hartstocht.
Maar waar, monniken, laat men begeerte achter, waar wordt begeerte beëindigd en tenietgedaan? Waar ze wordt verlaten ten opzichte van de materie die in de wereld aantrekkelijk en aangenaam is: hier laat men haar achter, hier wordt ze beëindigd en tenietgedaan. En wat is aantrekkelijk en aangenaam in de wereld? Oog, oor, reuk, smaak, gevoel, gedachte en hun objecten, het bewustzijn daarvan, het contact tussen zintuigen en objecten, de waarneming van objecten, de intenties die eruit volgen, de begeerte ernaar, het overdenken en onderzoeken ervan: dit is aangenaam en aantrekkelijk in de stoffelijke wereld, hier wordt begeerte verlaten, hier wordt ze beëindigd en tenietgedaan. Dit, monniken, wordt de edele waarheid van de beëindiging van lijden genoemd.
21. En wat, monniken, is de edele waarheid met betrekking tot het pad dat leidt tot beëindiging van lijden?
Dit is het edele Achtvoudige Pad, namelijk de juiste zienswijze, de juiste gedachten, het juiste spreken, handelen, levensonderhoud, de juiste inspanning, het juiste gewaarzijn en de juiste meditatie. En wat, monniken, is de juiste zienswijze? De juiste zienswijze, monniken, is het inzicht in het lijden, in de oorzaak en beëindiging van het lijden en het pad dat daartoe leidt. Dit wordt de juiste zienswijze genoemd.
En wat, monniken, zijn de juiste gedachten4? De juiste gedachten zijn te willen afstaan, zonder agressie te zijn, geweldloos te zijn. Dit worden de juiste gedachten genoemd.
En wat, monniken, is het juiste spreken? Zich onthouden van leugens, van laster, van ruwe taal, van babbelzucht, -dit, monniken, wordt het juiste spreken genoemd.
En wat, monniken, is het juiste handelen? Zich onthouden van geweldpleging, van nemen wat niet gegeven is, van seksueel wangedrag, -dit, monniken, wordt het juiste handelen genoemd. En wat, monniken, is het juiste levensonderhoud? In dit opzicht, monniken, laat de edele volgeling van de Leer een verkeerde broodwinning varen en richt zijn leven zo in dat hij op een juiste wijze in zijn onderhoud voorziet. Dit, monniken, wordt de juiste wijze van levensonderhoud genoemd.
En wat, monniken, is de juiste inspanning? Hiertoe, monniken, verzamelt de monnik wilskracht om slechte, onjuiste eigenschappen die zich nog niet bij hem voordoen, verre te houden, hij spant zich in, hij ontwikkelt energie, hij legt zich geestelijk daarop toe en neemt het op zich. Vervolgens verzamelt hij wilskracht om slechte, onjuiste eigenschappen die hij heeft, af te leggen, hij spant zich in, hij ontwikkelt energie, hij legt zich geestelijk daarop toe en neemt het op zich. Daarna verzamelt hij wilskracht om goede eigenschappen die hem nog niet eigen zijn te doen ontstaan, hij spant zich in, hij ontwikkelt energie, hij legt zich geestelijk daarop toe en neemt het op zich. Tenslotte verzamelt hij wilskracht om goede eigenschappen die hem al eigen zijn te doen standhouden, hij spant zich in, hij ontwikkelt energie, hij legt zich geestelijk daarop toe en neemt het op zich. Dit, monniken, wordt de juiste inspanning genoemd. En wat, monniken, is het juiste gewaarzijn? Op dit punt, monniken, slaat de monnik met betrekking tot zijn lichaam dit lichaam voortdurend gade, energiek, welbewust, vol oplettendheid en nadat hij wereldse lust en treurnis heeft afgelegd. Op dezelfde wijze volhardt hij met betrekking tot zijn gevoelens, zijn denken en de ideeën, deze alle, nadat hij wereldse lust en treurnis heeft weggedaan, energiek, welbewust en met aandacht beschouwend. Dit, monniken, wordt het juiste gewaarzijn genoemd.
En wat, monniken, is de juiste meditatie? Op dit punt, monniken, betreedt de monnik, zich verre houdend van wereldse lusten en van heilloze eigenschappen, de eerste meditatie, die gepaard gaat met redenering en verstandelijk onderzoek, geboren uit afzondering, vervuld van vreugde en welbehagen; en hij verwijlt in die toestand. Door redenering en onderzoek tot stilstand te brengen betreedt hij vervolgens de tweede meditatie, met een kalm gemoed, een tot eenheid gekomen geest, vrij van redenering en verstandelijk onderzoek, geboren uit concentratie, vol vreugde en welbehagen; en hij verwijlt in die toestand. Door onaandoenlijk te worden voor de vreugderoes betreedt hij daarna in gelijkmoedigheid de derde meditatie, welbewust en beheerst, en hij ervaart het lichamelijk welbehagen waarvan de edelen berichten: 'hij verkeert gelijkmoedig en vol aandacht in geluk'; en hij verwijlt in die toestand. Door tenslotte zowel gevoelens van geluk als van leed achter te laten, nadat al eerder zowel vrolijkheid als misnoegdheid ten einde kwamen, betreedt hij zonder pijn of welbehagen de vierde meditatie, die volmaakt zuiver is in gelijkmoedigheid en gewaarzijn; en hij verwijlt in die toestand. Dit, monniken, wordt de juiste meditatie genoemd. Dit, monniken, noemt men de edele waarheid van het Pad dat leidt tot beëindiging van het lijden.
Zo slaat de monnik de ideeën voortdurend gade, inwendig of uitwendig of beide tegelijk. Ook beschouwt hij voortdurend met betrekking tot de ideeën de eigenschap van het ontstaan of de eigenschap van het tenietgaan of deze beide eigenschappen gezamenlijk. Terwijl hij beseft: 'er zijn ideeën' is gewaarzijn voldoende gewekt voor reflectie en kennis. En hij volhardt hierin in zelfstandigheid, aan niets in de wereld hecht hij zich.
Zo, monniken, slaat hij de ideeën voortdurend gade met betrekking tot de Vier Edele Waarheden.

22. En, monniken, alwie deze vier grondslagen van gewaarzijn zeven jaar lang aldus zal beoefenen, die mag verwachten dat hij van twee 'vruchten' er zeker één zal oogsten: volmaakte kennis al in dit leven of althans de staat van iemand die niet in een moederschoot zal weerkeren, ook al is er nog een rest gehechtheid. Maar, monniken, laten we zwijgen over zeven jaren. Al beoefent hij deze grondslagen van gewaarzijn maar zes jaar of vijf, vier, drie, twee, één jaar, of wat zeg ik, monniken, zelfs als hij ze maar zeven maanden beoefent of maar zes, vijf, vier, drie, twee maanden of maar één maand: alwie dit volbrengt mag van die twee vruchten er zeker één verwachten. Ja, ja, monniken, zelfs ieder die deze vier grondslagen van gewaarzijn maar veertien dagen of één week beoefent, mag verwachten dat hij een van beide vruchten zal oogsten: volmaakte kennis al in dit leven of althans de staat van iemand die niet in een moederschoot zal weerkeren, ook al is er nog een rest gehechtheid. Het is hierom dat ik heb gezegd: 'Er is maar één weg, monniken, die voor levende wezens leidt tot zuiverheid, tot te boven komen van verdriet en jammerklachten, tot beëindiging van lichamelijk en geestelijk lijden, tot het toepassen van de juiste methode, tot realisering van het nibbana, -en dat zijn de vier grondslagen van gewaarzijn'. Dit was de reden.' Zo sprak de Heer. En de monniken, verrukt, verheugden zich over zijn woorden.

Uit:
Monniken en leken
Teksten van het vroege boeddhisme
Vertaling uit het Pali door Tonny Kurpershoek-Scherft
Van Gorcum, 1990.