Meneer Pastoor, een verhaal

Laten we ons in gedachten eens een Rooms-katholieke pastoor voorstellen, een echte herder in de goede betekenis van het woord, met hart voor zijn parochianen.
Op een dag ontvangt hij een bericht dat in een gezin uit zijn parochie een kind geboren is, dat echter kort daarna ongedoopt stierf.
De pastoor kent het gezin goed en gaat er meteen heen. Hij weet hoe vol blijde verwachting de moeder en vader waren, en beseft dus de maat van hun verdriet.
Wat moet hij daar zeggen?
Kerkvader Augustinus beweerde in de vijfde eeuw dat een kind al bij zijn geboorte één en al zondigheid is. Hij voegde er aan toe dat een pasgeboren kind, wanneer het sterft zonder gedoopt te zijn, niet door de doop gereinigd zou zijn van de erfzonde.
Die opvatting is door de rooms-katholieke kerk als geldig overgenomen.
Laten we nu eens aannemen dat de pastoor uit dit verhaal ook die overtuiging is toegedaan. Dat heeft hij zo geleerd, en hij heeft dat nooit betwijfeld. Hij weet dus wat hij de ouders als dienaar van de kerk te vertellen heeft. 
We kunnen echter aanvoelen dat de pastoor op weg naar het huis van de bedroefde ouders steeds langzamer zal gaan lopen. Hij moet hun immers mee gaan delen dat hun kind niet in gewijde aarde begraven mag worden. Want dan zou het met zijn zondige lichaampje de gewijde aarde ontheiligen.
Want, als hij werkelijk hart voor de mensen uit zijn parochie heeft, zal er in hem een protest opleven tegen zijn taak als hoeder van de leer van de kerk.
We kunnen ons daarom indenken dat zich in hem een tweestrijd zal afspelen tussen de zekerheid van zijn geloof zoals hij dat heeft geleerd, en de innerlijke weigering daarnaar te handelen. Wat zal hij straks doen? Wat zal hij volgen, zijn geloof of zijn innerlijke weigering? 
Oog in oog met de verbijsterde ouders staat zijn mond hem niet toe de dingen te zeggen die hij zou moeten zeggen vanuit de augustijnse zondeleer. Er rest hem niets anders dan trouw te zijn aan het innerlijk protest. We kunnen in het midden laten wat zijn antwoord precies inhoudt. Maar het kind wordt in gewijde aarde begraven, tot troost van de ouders. 

Meneer pastoor weigert zijn aangeleerde plicht te doen als hoeder van de kerkelijke leer.
Die weigering is hem niet aangeleerd. Die dient zich zomaar vanzelf in hem aan. Dat is het weten van de liefde zoals die in elk mens aanwezig is. Die welt in hem op vanuit zijn bestaansgrond.