Het Evangelie van Filippus

In de vertaling van G.P. Luttikhuizen

1
De ene Hebreeer maakt een ander Hebreeer en zo iemand noemt men: ‘proseliet’. Maar een proseliet maakt niemand proseliet. Sommige mensen echter zijn zoals ze ontstaan zijn en ze maken anderen gelijk aan zichzelf. Het is hun voldoende dat ze ontstaan.

2
Een slaaf is er alleen op uit vrij te worden. Hij stelt zijn hoop niet op het verkrijgen van het vermogen van zijn meester. Maar de zoon is niet alleen maar een zoon; hij eigent zich de erfenis van de vader toe.

3
De erfgenamen van de doden zijn zelf dood en ze erven het  dode. Wie erven wat levend is, die leven en ze erven wat leeft en wat dood is. De doden erven niets, want hoe zou een dode kunnen erven? Als een dode erft wat leeft, zal hij niet sterven, maar voluit leven.

4
Een heiden sterft niet, want hij heeft nooit zo geleefd dat hij zou kunnen sterven. Wie tot geloof in de waarheid is gekomen, is tot leven gewekt en loopt gevaar om te sterven, juist omdat hij leeft.

5
Sedert Christus is gekomen, is de wereld geschapen, worden de steden versierd en worden de doden naar buiten gedragen.

6
Toen we nog Hebreeën waren, waren we wezen. We hadden alleen onze moeder. Maar toen we christenen werden, kregen we zowel een vader als een moeder.

7
Wie in de winter zaaien, oogsten in de zomer. De winter is de wereld; de zomer is die andere werkelijkheid. Laten we zaaien in de wereld opdat we kunnen oogsten in de zomer. Daarom past het ons niet om in de winter te bidden. De winter gaat aan de zomer vooraf.
Als iemand in de winter oogst, zal hij niet werkelijk oogsten maar slechts het gewas uitrukken.
Zijn arbeid zal geen vruchten opleveren, want er zullen geen vruchten zijn en op de sabbat zal zijn akker onvruchtbaar blijken.

8
Christus kwam om sommigen los te kopen, om anderen te redden en weer anderen te verlossen. De vreemdelingen kocht hij los en maakte hij tot de zijnen. En de zijnen plaatste hij apart, zij voor wie hij vrijwillig de losprijs had betaald. Niet pas toen hij verscheen, schonk hij uit vrije wil zijn leven, maar al zolang de wereld bestaat heeft hij zijn leven beschikbaar gesteld. Nadat hij eerst het leven op zich genomen had stond hij zichzelf af als onderpand. Hij viel in handen van rovers en werd gevangen genomen. Maar hij redde zijn leven en verloste de goeden in de wereld evenals de slechten.


Licht en duisternis, leven en dood, rechts en links zijn broers van elkaar. Ze kunnen niet van elkaar gescheiden worden. Om die reden zijn noch de goeden goed, noch de slechten slecht en is leven niet alleen maar leven en dood niet alleen maar dood.
Daarom zal een ieder tot zijn oorsprong ontbonden worden. Maar degenen die boven de wereld staan kunnen niet ontbonden worden; ze bestaan eeuwig.

10
De namen waarmee men kosmische zaken benoemt zijn vaak zeer misleidend, want ze leiden weliswaar hun betekenis af van wat bestaat,  maar richten zich op wat niet bestaat. Wie ‘God’ hoort, denkt niet aan wat werkelijk bestaat, maar bedenkt iets wat niet bestaat. Zo is het ook met ‘de vader’ en ‘de zoon’ en ‘de heilige geest’ en met ‘leven’ en ‘licht’ en ‘opstanding’ en ‘kerk’ en al het andere: men denkt niet aan wat bestaat maar aan wat niet bestaat, tenzij men het bestaande heeft leren kennen.
Wereldlijke mensen laten zich makkelijk door namen misleiden. Als hun bestaan geworteld  zou zijn in het werkelijk bestaande, dan zouden deze namen geen deel uitmaken van de wereld en zouden ze niet aan wereldse zaken worden verbonden. Tegenover het werkelijk bestaande verliezen namen hun kracht.

Eén enkele naam is in de wereld onuitsprekelijk: de naam die de vader aan de zoon heeft gegeven. Deze is boven alle andere namen verheven. Het is de naam van de vader. Want de zoon zou geen vader kunnen worden als hij zich niet bekleedde met de naam van de vader. Degenen die deze naam dragen, kennen hem wel maar spreken hem niet uit. En die hem niet dragen, kennen hem niet.

De waarheid kreeg vele namen in de wereld omdat zij zonder namen onmogelijk gekend kan worden. De waarheid zelf is echter één. Ze toont zich in vele gedaanten omwille van ons die over dit ene onder vele namen in liefde worden onderricht.

11
De machten wilden de mens misleiden omdat ze zagen dat hij verwant is aan het waarachtig goede. Zij ontnamen aan wat goed is zijn naam en gaven die aan het niet-goede om de mensen met die naam te misleiden en hen te binden aan het niet-goede.
En ach, wat zijn ze toch aardig voor de mensen! Bij wijze van gunst mag men zich in hun valse goedheid schikken.
Maar ze wisten wat ze deden. Ze wilden de vrije mens gevangen nemen en voor eeuwig tot hun slaaf maken.
Deze machten misleidden de mens omdat ze niet wilden dat hij gered wordt. Want als de mens gered wordt, zullen er geen offers meer gebracht worden en er zullen geen dieren meer worden geschonken aan de machten.
Offerdieren worden levend aan de machten geschonken, en ze sterven als ze geofferd worden.
De mens echter die zichzelf aan God schenkt wordt van een dode een levende.

12
Voordat Christus kwam, was er geen brood in de wereld. Zo was het al in het paradijs, de plaats waar Adam was; er waren veel planten die de dieren tot voedsel dienden maar geen graan om de mens te voeden.
De mens voedde zich als de dieren.
Maar toen Christus kwam - deze volkomen mens - bracht hij brood uit de hemel opdat de mens met het voedsel van de mens gevoed zou worden.

13
De machten dachten dat ze op eigen kracht en uit eigen wil deden wat ze deden. Maar in het geheim bracht de Heilige Geest alles via hen tot stand zoals hij het wilde.
De waarheid, die vanaf het begin bestaat,  wordt overal uitgezaaid. Hoewel velen zien dat ze uitgezaaid wordt, zijn er maar weinigen die zien dat ze geoogst wordt.

14
Sommigen zeggen: ‘Maria is zwanger geworden van de Heilige Geest’. Ze dwalen. Ze weten niet wat ze zeggen. Wanneer is ooit een vrouw zwanger geworden van een vrouw? Maria als maagd, door geen macht bezoedeld, is een verzinsel van de Hebreeën - dat zijn de apostelen en de navolgers van de apostelen. De machten hebben zichzelf bezoedeld door te zeggen ‘deze maagd door geen macht bezoedeld’.
De Heer zou niet gezegd hebben: ‘Mijn vader die in de hemel is’, als hij niet nog een andere vader had; hij zou dan eenvoudigweg ‘mijn vader’ hebben gezegd.

15
De Heer zei tegen de leerlingen: ‘Wees welkom in het huis van de Vader, maar voeg er niets aan toe en doe er niets aan af.’

16
‘Jezus’ is een geheime naam. ‘Christus’ is een openbare naam. Daarom is de naam ‘Jezus’ niet gebonden aan een enkele taal; hij wordt overal ‘Jezus’ genoemd.
Wat Christus betreft: zijn naam is in het Syrisch ‘Messias’, maar in het Grieks ‘Christos’. Ongetwijfeld hebben anderen daar hun eigen woorden voor, afhankelijk van hun taal.
‘De Nazarener’ is de naam voor degeen die het geheim geopenbaard heeft.
Christus heeft alles in zich: mens, engel, mysterie en de vader.

17
Degenen die zeggen: ‘De Heer is eerst gestorven en toen opgestaan’, dwalen. Want hij is eerst opgestaan en toen gestorven. Pas als je de opstanding verwerft kun je sterven.

18
Niemand zal een waardevol voorwerp in een opzichtig ding verbergen, maar dikwijls heeft iemand talloze tienduizenden weggestopt in iets dat nog geen stuiver waard is. Zo is het ook met de ziel. Zij is iets kostbaars en ze is in een verachtelijk lichaam terechtgekomen.
vertaling tot hiertoe herzien
19
Sommigen vrezen dat ze naakt op zullen staan. Daarom willen ze in het vlees opstaan.
Ze weten niet dat juist degenen die het geheim in zich dragen, naakt zijn.
Degenen die zich willen ontkleden door zich van het vlees te ontdoen zijn helemaal niet naakt.
‘Vlees en bloed zullen het Koninkrijk Gods niet erven.’ Wat is het dat niet kan erven? Datgene waarmee wij bekleed zijn. En wat zal dan wel erven?  Dat wat van Jezus is en zijn bloed. Daarom heeft hij gezegd: ‘Wie mijn vlees niet eet en mijn bloed niet drinkt, heeft geen leven in zich.’ Wat betekent dit?  Zijn vlees is het woord en zijn bloed de Heilige Geest. Wie dat ontvangen heeft, heeft voedsel en hij heeft drinken en kleren.
Ik bestrijd ook de anderen die zeggen dat  het niet zal opstaan. Ze hebben dus allebei ongelijk. Je zegt: ‘Het vlees zal niet opstaan.’ Maar zeg me dan wat wèl zal opstaan opdat we jou de eer laten. Je zegt: ‘De geest  in het vlees’, en: ‘Dit is ook het licht in het vlees.’ Maar ook dat is iets dat in het vlees is, want wat je ook zegt, je noemt niets buiten het vlees. Het is noodzakelijk om in dit vlees op te staan, omdat alles daarin aanwezig is.

20
In deze wereld zijn degenen die de kleren aandoen belangrijker dan de kleren. In het Koninkrijk der Hemelen zijn de kleren belangrijker dan degenen die ze hebben aangetrokken.

21
Met water en vuur wordt de gehele plaats gereinigd, het zichtbare door het zichtbare, het verborgenen door het verborgene. Sommige dingen zijn verborgen in wat zichtbaar is. In water is water, in zalvingsolie is vuur.

22
Jezus heeft alles in het geheim gedragen. Hij openbaarde zich namelijk niet zó als hij in werkelijkheid was, maar hij openbaarde zich zó dat hij gezien kon worden. Hij openbaarde zich aan allen. Aan de groten openbaarde hij zich groot, aan de kleinen klein, aan de engelen als engel en aan de mensen als mens. Daarom bleef zijn woord voor iedereen verborgen. Sommigen hebben hem gezien, maar dachten dat ze zichzelf zagen. Maar toen hij zich aan zijn leerlingen in heerlijkheid openbaarde op de berg, was hij niet klein. Hij was groot geworden. Maar hij maakte (ook) de leerlingen groot zodat ze konden zien dat hij groot was.
26b
Op die dag zei hij tijdens de dankzegging: ‘U die het volkomene, het licht, verenigd hebt met de Heilige Geest, verenig ook de engelen met ons, de afbeeldingen.’

27
Veracht het lam niet! Want zonder hem is het niet mogelijk de koning te zien. Niemand zal naakt zijn weg naar de koning kunnen vinden.

28
De hemelse mens heeft meer kinderen dan de aardse mens. Als de kinderen van Adam met velen zijn, hoewel ze sterven, met hoevelen meer zijn dan de kinderen van de volkomen mens die niet sterven maar steeds geboren worden.

29
De vader maakt een zoon, maar de zoon is niet in staat een zoon te maken. Want wie is voortgebracht, kan niet voortbrengen. De zoon verwerft zich geen kinderen maar broers.

30
Allen die in de wereld geboren worden, worden door de natuur voortgebracht. En de anderen worden door de Geest voortgebracht. Degenen die door hem worden voortgebracht [roepen (?)] vandaar naar de Mens, [omdat ze zich voe]-den met de belofte [van een plaats] in de hoogte.

31
[...] via de mond [...] als het woord vandaar was uitgegaan, zou het gevoed worden via de mond en volkomen worden. Want de volkomenen worden zwanger en baren door een kus. Om die reden kussen ook wij elkaar. We worden zwanger door de genade die we onder elkaar hebben.

32
Drie zijn er die altijd met hem meegingen: Maria, zijn moeder, en haar zuster en Magdalena, die zijn metgezellin wordt genoemd. Want Maria is zijn zuster en zijn moeder en zijn begeleidster.

33
‘De Vader’ en ‘de Zoon’ zijn eenvoudige namen; ‘de Heilige Geest’ is een dubbele naam. Zij zijn namelijk op alle plaatsen: ze zijn boven, ze zijn beneden, ze zijn in wat verborgen is, ze zijn in wat openbaar is. De Heilige Geest is in wat zich openbaart; hij is beneden, hij is in het verborgenen, hij is boven.

34
De boze machten werken in dienst van de heiligen, want ze zijn verblind door de Heilige Geest zodat ze denken dat ze hun mensen dienen wanneer ze werken voor de heiligen. Daarom stelde een leerling eens een vraag over een wereldse zaak. Hij zei hem: ‘Vraag uw moeder en zij zal u geven van de dingen die van een ander zijn.’

35
De apostelen zeiden tegen de leerlingen: ‘Moge ons gehele offer gezouten worden.’ Ze noemden Sofia ‘zout’. Zonder haar is een offer niet aangenaam.

36
Sofia is onvruchtbaar [zonder de] zoon. Daarom wordt ze ‘[...] van zout’ genoemd. De plaats waar zij op hun manier zullen [...] de Heilige Geest. [Daarom] heeft zij veel kinderen.

37
Wat de vader bezit, behoort aan de zoon. Zolang de zoon zelf klein is, vertrouwt men hem het zijne niet toe. Wanneer hij man wordt, geeft zijn vader hem alles wat hij bezit.

38
De verdwaalden die uit de Heilige Geest voortkomen, zijn ook door hem verdwaald geraakt. Door dezelfde adem vlamt zo het vuur op en gaat het uit.

39
Echamoth is een andere dan Echmoth. Echamoth is eenvoudig Sofia. Echmoth is de Sofia van de dood (...), degene die de dood kent. Ze wordt ‘de kleine Sofia’ genoemd.

40
Er zijn dieren die de mens gehoorzamen zoals het kalf en de ezel en dergelijke. Andere doen dat niet. Die leven op zichzelf in het wild. De mens ploegt de akker met behulp van de dieren die gehoorzaam zijn. En daarvan voedt hij zichzelf en de dieren, zowel de huisdieren als de wilde dieren. Zo is het ook met de volkomen mens. Door machten die gehoorzamen ploegt hij, ervoor zorgend dat alles tot stand komt. Daardoor staat de gehele plaats vast, de goede evenals de slechte dingen, die van rechts en die van links. De Heilige Geest weidt (ze) allemaal en heerst over (alle) machten, de gehoorzame, de niet-gehoorzame en de op zichzelf staande (machten). Want hij verza[-melt (?) (en)] hij sluit ze in, zodat [ze... als ze] willen [...].

41
De geschapen [mens...] Je zou zijn kinderen edele schepselen vinden. Als hij niet geschapen was maar geboren, zou je zijn nakomelingen edel vinden. Nu echter werd hij geschapen (en) verwekte hij. Wat is dat voor adel?

42
Eerst ontstond het overspel, daarna de moord en deze kwam uit het overspel voort. Want hij was het kind van de slang. Daarom werd hij een moordenaar, evenals zijn vader, en hij doodde zijn broer. Elke gemeenschap die tussen ongelijken plaatsvindt, is overspel.

43
God is een verver. Zoals de goede kleuren - die de echte worden genoemd - vergaan met de stoffen die ermee geverfd zijn, zo gaat het ook met degenen die God heeft geverfd. Omdat zijn kleuren onsterfelijk zijn, worden zij onsterfelijk door zijn verfstoffen. God nu doopt degenen die hij doopt, in water.

44
Niemand kan iets van de vaststaande dingen zien zonder gelijk aan die dingen te worden. Het is niet zo als de mens in de wereld, die de zon ziet zonder zon te zijn en die de hemel en de aarde en al het andere ziet zonder dat hij die dingen is. Met de waarheid is het anders: je zag iets van die plaats en je werd gelijk aan hen; je zag de Geest en je werd Geest; je zag Christus en je werd Christus; je zag de Vader en je zult vader worden. Daarom zie je hier alles en niet jezelf, maar daar zie je jezelf. En wat je ziet, zul je worden.

45
Geloof ontvangt, liefde geeft. Niemand zal kunnen ontvangen zonder geloof. Niemand zal kunnen geven zonder liefde. Vandaar dat we geloven om te ontvangen en hebben we lief om echt te geven. Want als iemand niet uit liefde geeft, heeft hij geen voordeel van wat hij gegeven heeft.

46
Wie de Heer niet ontvangen heeft, is nog Hebreeër.

47
De apostelen vóór ons noemden hem als volgt: ‘Jezus, de Nazoreeër, Messias’, dat wil zeggen: ‘Jezus, de Nazoreeër, Christus’. De laatste naam is ‘Christus’, de eerste ‘Jezus’, de middelste ‘de Nazoreeër’.
‘Messias’ heeft twee betekenissen, zowel ‘Jezus’ als ‘de begrensde’. ‘Jezus’ is Hebreeuws voor ‘de verlossing’. ‘Na`ara’ is ‘de waarheid’; ‘de Nazarener’ is dus ‘(man van ?) de waarheid’. Christus is begrensd; de Nazarener en Jezus hebben hem begrensd.

48
Als een parel in de modder wordt gegooid, daalt haar waarde niet en haar waarde stijgt niet als ze met balsem geolied wordt, maar ze behoudt altijd haar waarde in de ogen van haar eigenaar. Zo is het ook met de kinderen van God: waar ze ook terecht komen, ze behouden steeds hun waarde in de ogen van hun vader.

49
Als je zegt: ‘Ik ben een jood’, komt niemand in beweging. Als je zegt :‘ Ik ben een Romein’, raakt niemand in verwarring. Als je zegt: Ik ben een Griek’, ‘een buitenlander’, ‘een slaaf’, ‘een vrije man’, wordt niemand verontrust. Als je zegt: ‘Ik ben een christen’, dan zullen ze allemaal beven. Moge het zo zijn dat ik een dergelijke naam ontvang. De archonten zullen het niet kunnen verdragen deze naam te horen.

50
God is een menseneter. Daarom wordt de mens voor hem geslacht. Voordat de mens geslacht werd, werden dieren geslacht, want degenen voor wie men slachtte, waren geen goden.

51
Glaswerk en aardewerk worden gemaakt met behulp van vuur. Maar als glaswerk breekt, wordt het opnieuw gemaakt, want glas is geblazen, terwijl aardewerk verloren gaat als het breekt, want dit is zonder adem ontstaan.

52
Een ezel die een molensteen ronddraaide, legde al lopend honderd mijl af. Toen hij werd losgemaakt, merkte hij dat hij nog steeds op dezelfde plaats was. Er zijn mensen die veel reizen maken zonder dichter bij enige plaats te komen. Wanneer de avond hen overvalt, hebben ze nog geen stad of dorp, geen schepsel of product van de natuur en geen macht of engel gezien. De ongelukkigen hebben zich vergeefs ingespannen.

53
De eucharistie is Jezus. Want hij wordt in het Syrisch ‘Farisatha’ genoemd, - dat wil zeggen ‘de uitgespreide’. Jezus is immers gekomen om de wereld te kruisigen.

54
De Heer ging de ververij van Levi binnen. Hij nam stoffen met tweeënzeventig kleuren en deed ze in het verfbad. Hij haalde ze er allemaal wit uit en zei: ‘Zo is inderdaad de Zoon van de mens gekomen: als verver’.

55
De Sofia die ‘de onvruchtbare’ wordt genoemd, is de moeder van de engelen. En de metgezellin van de Heer is Maria Magdalena. Christus hield meer van Maria dan van alle leerlingen. Hij kuste haar dikwijls op haar mond. De andere [leerlingen ...] en zeiden tegen hem: ‘Waarom houdt u meer van haar dan van ons allemaal?’ De verlosser antwoordde hun met de woorden: ‘Waarom houd ik niet van jullie zoals van haar?’

56
Een blinde en iemand die kan zien verschillen niet van elkaar wanneer ze allebei in het donker zijn. Wanneer het licht wordt, dan zal de ziende het licht zien en de blinde in het donker blijven.

57
De Heer zei: ‘Gelukkig degene die al bestond vóór hij werd. Want hij die bestaat, is geworden en zal zijn.’

58
De superioriteit van de mens is niet zichtbaar maar is een verborgen werkelijkheid. Daarom is hij heer over dieren die sterker en groter zijn dan hij - zichtbaar of op verborgen wijze. En dit houdt ze in leven. Wanneer de mens ze alleen laat, doden ze elkaar en bijten ze elkaar. En ze vraten elkaar op omdat ze geen voedsel vonden. Nu echter hebben ze voedsel gevonden omdat de mens de aarde heeft bewerkt.

59
Als iemand die in het water is afgedaald, weer bovenkomt zonder iets te hebben ontvangen en hij zegt: ‘Ik ben een christen’, dan heeft hij de naam in bruikleen ontvangen. Maar als hij de Heilige Geest ontvangen heeft, dan heeft hij de naam ten geschenke gekregen. Een geschenk wordt iemand niet afgenomen, maar wat in bruikleen ontvangen is wordt terugverlangd.  Zo is het ook [met ...] wanneer iemand in een mysterie binnengaat.

60
Het mysterie van het huwelijk is groot. Want zonder het huwelijk zou de wereld niet bestaan. De mens geeft aan de wereld immers bestendigheid, en het huwelijk aan de mens. Heb weet van de onbevlekte gemeenschap, want deze heeft grote macht. Haar beeld bestaat in lichamelijke bevlekking.

61
Er zijn mannelijke en vrouwelijke onreine geesten. De mannelijke hebben gemeenschap met de zielen die in een vrouwelijke gedaante wonen; de vrouwelijke zijn door een ongehoorzaam wezen verenigd met de zielen die in een mannelijke gedaante zijn. Niemand zal hun kunnen ontsnappen wanneer hij vastgebonden wordt, als hij niet een mannelijke dan wel een vrouwelijke kracht ontvangt - dat zijn de bruidegom en de bruid. Die krachten ontvangt men vanuit het symbolische bruidsvertrek.
Wanneer onverstandige vrouwen merken dat een man alleen is, komen ze op hem af, maken grappen met hem en bezoedelen hem. Zo is het ook met onverstandige mannen wanneer ze merken dat een mooie vrouw alleen is; ze bepraten haar en intimideren haar omdat ze haar willen bezoedelen. Maar als ze merken dat de man en zijn vrouw bij elkaar zijn, kunnen de vrouwen niet naar de mannen toegaan en kunnen de mannen niet naar de vrouw toegaan. Zo is het ook wanneer de afbeelding en de engel zich met elkaar verenigen. Niemand zal het wagen naar de man of de vrouw toe te gaan.
Degene die uit de wereld komt, kan niet op grond van het feit dat hij in de wereld geweest is, verder worden vastgehouden. Het is duidelijk dat hij boven de begeerte van [... en de] angst staat. Hij is meester over [...] Hij is verheven boven de afgunst. Als [...] komt, grijpen ze hem en wurgen ze hem. Hoe zal hij zich voor hen kunnen verbergen? Dikwijls zijn er die zeggen: ‘Wij zijn gelovig’, met de bedoeling aan de onreine geesten en de demonen te ontkomen. Want als ze de Heilige Geest bezaten, zou er geen onreine geest zich aan hen hechten.

62
Wees niet bang voor het vlees en heb het ook niet lief. Als je er bang voor bent, zal het je de baas worden. Als je het liefhebt, zal het je verslinden en verlammen.

63
Men is ófwel in deze wereld óf in de opstanding óf op de plaatsen die in het midden zijn - hopelijk zal ik daar niet aangetroffen worden! In deze wereld is er goed en kwaad. Het goede in de wereld is niet goed. En wat slecht in haar is, is niet slecht. Maar na deze wereld is er het kwaad dat echt kwaad is. Het wordt ‘het midden’ genoemd. Het is de dood. We moeten ons de opstanding verwerven in de tijd dat we nog in deze wereld zijn opdat we, wanneer we ons van het vlees ontdoen, in de Rust aangetroffen mogen worden en ons niet in het midden ophouden. Want velen verdwalen onderweg. Het is goed uit de wereld te gaan voordat men gezondigd heeft.

64
Sommigen willen noch kunnen «zondigen (?)». Anderen die het willen, hebben er geen baat bij dat ze het niet hebben gedaan, want hun verlangen maakt hen tot zondaars. Ze moeten er niet naar verlangen! De gerechtigheid zal beide groepen ontgaan: zowel aan degenen die (het goede?) niet willen als aan die het niet doen.

65
Een navolger van de apostelen zag in een visioen enkele mensen opgesloten in een brandend huis. Ze waren vastgebonden met [...] van vuur en ze lagen in vurige [...] Er was water (?) [...] en ze zeiden: ‘Waarom kunnen ze niet gered worden?’ Ze zeiden: ‘Dat is niet wat ze verlangen. Ze hebben [...] de straf ontvangen die de buitenste duisternis wordt genoemd omdat [...]’

66
De ziel en de geest zijn uit water en vuur ontstaan; uit water en vuur en licht is het kind van het bruidsvertrek ontstaan. Het vuur is de zalvingsolie, het licht is het vuur. Ik spreek niet over het vuur dat geen vorm heeft, maar over het andere waarvan de vorm wit is, dat prachtig straalt en schoonheid verleent.

67
‘De waarheid kwam niet naakt in de wereld maar gekleed in symbolen en beelden. De wereld kan waarheid niet op een andere manier ontvangen’ (Het Evangelie  van Filippus,  gevonden bij Nag Hammadi).
Er is wedergeboorte en een afbeelding van wedergeboorte. Het is beslist nodig dat men door de afbeelding wedergeboren wordt. Wat is de opstanding en haar afbeelding? Het is nodig dat men opstaat door de afbeelding. Wat is het bruidsvertrek en zijn afbeelding? Het is nodig dat men door de afbeelding binnengaat in de waarheid - dat is het herstel.
Het is bedoeld voor degenen die niet alleen de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest ontvangen hebben, maar die hen zelf ontvangen hebben. Als iemand hen niet ontvangt, zal hem ook de naam afgenomen worden. Men ontvangt hen in de zalving van [...] de kracht van het kruis, die onze apostelen ‘de rechtse en de linkse’ noemden. Deze persoon is geen christen meer, maar Christus.

68
De Heer heeft alles [...] in een mysterie: doopsel en zalving en eucharistie en verlossing en bruidsvertrek.

69a
De Heer zei: ‘Ik ben gekomen om de dingen van beneden gelijk te maken aan de dingen van boven, en dingen van buiten aan de dingen van binnen. Ik ben gekomen om ze op die plaats te verenigen.’ Op deze plaats heeft hij zich geopenbaard in symbolen en afbeeldingen. Degenen die zeggen ‘[...] er is iemand boven [...] dwalen, want de geopenbaarde [...] hij die ‘de onderste’ genoemd wordt. Hij die het verborgene bezit, is boven hem verheven. Terecht spreekt men van ‘het binnenste’ en ‘het buitenste’ en van ‘buiten het buitenste’. Daarom noemde de Heer het verderf ‘de buitenste duisternis’. Daarbuiten is niets.

69b
Hij zei: ‘Mijn Vader die in het verborgene is’. Hij zei: ‘Ga in uw binnenkamer en sluit uw deur en bid tot uw Vader die in het verborgene is’. Maar wat in hen allen is, is het pleroma. Behalve dat is er daarbinnen niets. Dit is waarvan gezegd wordt dat het boven hen uitgaat.

70
Vóór Christus kwamen sommigen van een plaats waarheen ze niet meer konden terugkeren en ze gingen naar een plaats waar ze niet meer vandaan konden komen. Maar Christus kwam. Die binnen waren gegaan, bracht hij binnen.

71
In de tijd dat Eva in Adam was, was er geen dood. Toen zij zich van hem scheidde, ontstond de dood. Als hij weer volledig wordt en tot zichzelf komt, zal er geen dood meer zijn.

72
‘Mijn God, mij God! Waarom , Heer, hebt u mij verlaten?’ Hij zei dat op het kruis, want daar scheidde hij [...] die voortgekomen zijn uit [...] door God.
De Heer stond op uit de dood. Hij werd zoals hij was, maar zijn lichaam werd volmaakt. Hij bezat een lichaam van vlees, maar dit vlees is waarachtig vlees, terwijl ons vlees niet waarachtig is maar wij hebben een afbeelding van het ware.

73
Een bruidskamer is er niet voor de dieren en evenmin voor slaven en voor vrouwen die zich onrein hebben gemaakt; ze is er voor vrije mannen en maagden.

74
Uit de Heilige Geest zijn we wedergeboren, maar verwekt zijn we door Christus. In beiden zij we gezalfd. Toen we uit de Geest geboren waren, werden we verenigd.

75
Niemand zal zichzelf kunnen zien, in het water of in een spiegel, zonder licht. Evenmin zul je in het licht jezelf kunnen zien zonder water of een spiegel. Daarom is het nodig in alle twee gedoopt te worden: in het licht en in het water. Het licht is de zalvingsolie.

76
In Jeruzalem dienden drie gebouwen als offerplaats. Het ene, dat naar het Westen was gericht, heette ‘het heilige’. Het tweede, dat naar het Zuiden was gericht, heette ‘het heilige van het heilige’. Het derde, dat naar het Oosten was gericht, heette ‘het heilige der heiligen’, dit is de plaats waar alleen de hogepriester binnengaat. Het doopsel is het ‘heilige’ gebouw, de verlossing ‘het heilige van het heilige’, en ‘het heilige der heiligen’ is het bruidsvertrek. De opstanding en de verlossing behoren bij het doopsel. En de verlossing vindt plaats in het bruidsvertrek. Maar het bruidsvertrek is op een hogere plaats [...] Je zult zijn [...] niet vinden [...] dat zijn degenen die bidden [... in] Jeruzalem. Ze bidden [... in] Jeruzalem, wachtend op [...] Hun naam is ‘de heiligen der heiligen’. [...] het voorhangsel scheurde [... wat is] de bruidskamer anders dan de afbeelding van het bruidsvertrek dat boven is? Zijn voorhangsel scheurde van boven tot beneden. Want het was voor sommigen van beneden passend om omhoog te gaan.

77
De machten zien niet degenen die zich met het volkomen licht hebben bekleed en kunnen hen niet overheersen. Men moet zich met het licht bekleden in het mysterie, tijdens de éénwording.

78
Als de vrouw zich niet van de man gescheiden had, dan zou ze niet met de man sterven. Met zijn scheiding begon de dood. Christus is gekomen om de scheiding, die in het begin is ontstaan, weer ongedaan te maken, de twee weer te verenigen en het leven te geven aan hen die door de scheiding gestorven zijn en hen te verenigen.

79
De vrouw verenigt zich met haar man in de bruidskamer. Degenen die zich in de bruidskamer verenigd hebben, zullen zich niet meer van elkaar scheiden. Eva is van Adam gescheiden omdat ze zich niet met hem verenigd heeft in de bruidskamer.

80
Adams ziel is uit adem ontstaan. Ze is één met de Geest. De ziel die hem is gegeven, is afkomstig van zijn moeder.Op de plaats waar de ziel is, werd hem een geest gegeven. Toen hij (met de geest) verenigd werd, sprak hij woorden die te verheven waren voor de machten. Ze waren jaloers op hem omdat ze buiten de geestelijke éénwording [stonden ...] het verborgene. Deze [...] grepen ze aan om voor zichzelf een [...] bruidskamer te maken opdat [de mensen ...]

81
Jezus onthulde aan de oever van de Jordaan de volheid (het pleroma) van het Rijk Gods. Hij die vóór het Al geboren is, werd opnieuw geboren. Hij die tot Zoon gezalfd is, werd opnieuw gezalfd. Hij die verlost is, verloste op zijn beurt.

82
Als het geoorloofd is over een mysterie te praten: de Vader van het Al heeft zich verenigd met de maagd die was neergedaald. En een vuur verlichtte hem op die dag. Hij onthulde de grote bruidskamer. Daarom is op die dag zijn lichaam ontstaan. Hij kwam de bruidskamer uit als iemand die door de bruidegom en de bruid is voortgebracht. Zo heeft Jezus het Al erin bevestigd via hen. En elke leerling moet haar rust binnengaan.

83
Adam is voortgekomen uit twee maagden, uit de Geest en uit de maagdelijke aarde. Christus is uit een maagd geboren om de misstap die in het begin is begaan te herstellen.

84
Er zijn in het paradijs twee bomen. De ene brengt dieren voort, de andere mensen.  Adam at van de boom die dieren voortbracht. Hij werd een dier en hij bracht dieren voort. Daarom vereren de kinderen van Adam dieren. De boom waarvan Adam de vrucht at is [...] Daarom vermenigvuldigen zij [zich ... Zij] aten de [... de] vrucht van de [... die] de mensen voortbrengt [... ver-]eert de mens [...] God heeft de mens geschapen en de mens schept God.

85
Zo gaat het in de wereld: de mensen scheppen goden en vereren hun schepselen. De goden zouden de mensen moeten vereren!

86
De waarheid is dat de mens het werk doet waartoe zijn kracht hem in staat stelt. Daarom spreekt men van ‘de krachten’. Zijn werk dat zijn ook zijn kinderen, die echter ontstaan zijn terwijl hij rustte. Daarom is zijn kracht aanwezig bij zijn werken, terwijl de rust zichtbaar is in de kinderen. En je zult bemerken dat dit ook voor de afbeelding opgaat: de mens die een beeld is, doet zijn werk met zijn kracht, maar hij verwekt zijn kinderen terwijl hij rust.

87
In de wereld zijn de slaven in dienst van de vrijen. In het Koninkrijk der Hemelen zullen de vrijen de slaven bedienen. De kinderen van het bruidsvertrek zullen de kinderen uit het huwelijk bedienen. De kinderen van het bruidsvertrek hebben slechts één naam. Tezamen genieten ze van de rust. Ze behoeven niet [...]

88
De beschouwing [...] ze zijn overvloedig(?) [...] onder degenen die [...] de glorierijke dingen van [...] ze zijn niet [...]

89
Jezus (?) daalde af in het water [...] om het te reinigen [...] die gedoopt zijn in zijn naam. Want hij zei: Zo moeten we alle gerechtigheid vervullen.

90
Degenen die zeggen: ‘Eerst sterft men en dan zal men opstaan dwalen. Als men niet tijdens dit leven de opstanding ontvangt, zal men niets ontvangen wanneer men sterft. Zo zeggen ze ook, wanneer ze over het doopsel spreken: ‘Het doopsel is iets groots, want als men het ontvangt zal men leven.’

91
De apostel Filippus zei: ‘Jozef de timmerman legde een tuin aan met bomen, want hij had voor zijn werk hout nodig. Hij was het die het kruis maakte uit de bomen die hij had geplant. En zijn spruit hing aan wat hij had geplant. Zijn spruit was Jezus, de plant het kruis.
92
Maar de levensboom stond in het midden van de tuin. De olijfboom heeft de zalvingsolie voortgebracht en de zalvingsolie de opstanding.

93
Deze wereld eet kadavers. Alles wat men er eet, is ook dood. De waarheid eet wat leeft. Daarom zal niemand die zich met haar voedt, sterven.

94
God legde een paradijs aan. De mens leefde in het paradijs. Er zijn [...}  van God [...]
Dit paradijs is de plaats waar mij gezegd zal worden: ‘[... eet] dit of eet het niet, zoals je zelf wilt’.  Dit is de plaats waar ik alles zal eten, omdat hier de boom der kennis is. Die boom doodde Adam, maar hier heeft de boom der kennis de mens levend gemaakt. Die boom was de wet. Hij kan inzicht in goed en kwaad geven, maar hij nam niet het kwaad van hem weg en evenmin gaf hij hem een plaats in het goede. Maar hij veroorzaakte dood voor degenen die van hem aten, want doordat hij zei: ‘Eet dit, eet dat niet’, werd hij het begin van de dood.

95
De zalving staat boven het doopsel. Want vanwege de zalving (‘chrisma’) worden we ‘christenen’ genoemd, niet vanwege het doopsel. En Christus werd zo genoemd vanwege de zalving, want de Vader zalfde de Zoon, en de Zoon zalfde de apostelen. De apostelen zalfden ons. Wie gezalfd is, bezit het Al. Hij heeft de opstanding, het licht, het kruis, de Heilige Geest. De Vader gaf hem dit in het bruidsvertrek en hij nam het aan.
96
De Vader trok binnen in de Zoon en de Zoon in de Vader. Dit is het Koninkrijk der Hemelen.

97
De Heer heeft het treffend gezegd: ‘Sommigen zijn spottend het Koninkrijk der hemelen binnengegaan en ze kwamen [er weer ...] uit [...’ ...] laster (?) [omdat hij] een christen [is ...] en onmiddellijk [... Hij daalde] af in het water. Hij kwam [er weer ...] het Al, [niet] omdat [hij ... als] scherts beschouwde, maar omdat hij dit verachtte [...] het Koninkrijk der Hemelen. Als hij [...] veracht en als scherts afwijst [zal hij er] spottend [uitgaan].
98
Zo gaat het ook met het brood en de kelk en de olie, zij het dat er nog iets verheveners is.

99
De wereld is door een overtreding ontstaan, want de schepper wilde haar onvergankelijk en onsterfelijk maken. Hij kwam ten val en hij bereikte niet waarop hij hoopte. Want de wereld was niet iets onvergankelijks evenmin als degene die de wereld geschapen heeft onvergankelijk was. Niet de dingen zijn onvergankelijk, maar de kinderen. En niets zal onvergankelijkheid kunnen ontvangen als het niet kind wordt. Wie niet in staat is om te ontvangen, zal nog minder in staat zijn om te geven.

100
De kelk van het gebed bevat wijn en hij bevat water als symbool van het bloed waarover men de dankzegging uitspreekt. En hij is gevuld met de Heilige Geest en behoort toe aan de geheel volkomen mens. Wanneer we ervan drinken, verwerven we ons de volkomen mens.

101
Het levende water is een lichaam. Het is nodig dat we ons met de levende mens bekleden. Wanneer iemand komt om af te dalen in het water, ontkleedt hij zich zodat hij zich met hem kan bekleden.

102
Een paard verwekt een paard, een mens verwekt een mens, een god verwekt een god. Zo is het ook met de bruidegom en de [bruid. Hun kinderen] zijn verwekt in de [bruidskamer. Nooit] is een jood door Grieken [verwekt ...] uit de joden [...] als christenen [...] en deze werden [...] genoemd, ‘het uitverkoren geslacht van [...]’ en ‘de ware Mens’ en ‘de Zoon van de Mens’ en ‘het nageslacht van de Zoon’. In de wereld worden ze ‘dit ware geslacht’ genoemd.
103
Waar zij zijn, bevinden zich de kinderen van het bruidsvertrek.
In deze wereld is de vereniging er één van man en vrouw, waar kracht en zwakheid (samengaan). In de Eon  is de vorm van de vereniging anders. We geven ze echter dezelfde naam. 
104
Maar er zijn andere (namen) die boven alle namen die gegeven worden, uitstijgen en te hoog zijn voor de sterke, want waar geweld is, zijn er ook die boven de macht verheven zijn. Die (de hemelse paargenoten?) zijn niet verschillend van elkaar, maar ze zijn met zijn tweeën één en dezelfde. Maar deze (de kosmische éénwording?) zal niet boven de vleselijke betekenis kunnen uitstijgen.

105
Behoort niet iedereen die het Al bezit zichzelf te kennen? Sommigen die zichzelf niet kennen, zullen niet genieten van wat ze bezitten. Degenen die zichzelf hebben leren kennen, zullen daar wel van genieten.

106
De volkomen mens zullen ze niet alleen niet kunnen vasthouden, maar ze zullen hem ook niet kunnen zien, want wanneer ze hem zien, wordt hij overmeesterd. Niemand zal zich deze genade op een andere manier kunnen verwerven dan door zich te bekleden met het volkomen licht en zelf volkomen te worden. [Iedereen die zich hiermee heeft be-]kleed zal [...] Dat is [het] volkomen [...]

107
We moeten [volkomen mensen] worden, voordat we [de wereld] verlaten. Wie het Al ontvangen heeft [...] deze plaatsen, zal die plaats [niet ...] maar hij zal als een onvolkomene [naar het Mid-]den (gaan). Alleen Jezus kent het einde van deze (mens).

108
De heilige mens is helemaal heilig, met inbegrip van zijn lichaam. Immers als hij het brood ontvangen heeft, maakt hij dit heilig. Evenzo maakt hij de kelk en al het andere dat hij ontvangen heeft, rein. Waarom zou hij dan ook niet het lichaam rein maken?

109
Door het doopwater te vervolmaken heeft Jezus de dood weggegoten. Daarom dalen we niet af in de dood wanneer we afdalen in het water. Zodat we niet weggegoten worden met de geest van de wereld. Wanneer die geest waait, wordt het winter; wanneer de Heilige Geest waait, wordt het zomer.

110
Wie de kennis der waarheid bezit, is een vrij mens. De vrije mens pleegt niet te zondigen, want ‘wie zondigt is een slaaf van de zonde’. De moeder is de waarheid, de kennis is de vader. Degenen die niet behoren te zondigen, noemt de wereld ‘vrije mensen’. De kennis der waarheid verheft hen die niet behoren te zondigen; dat wil zeggen ‘ze maakt hen vrij’: ze maakt dat ze zich boven de gehele plaats verheffen. ‘Maar de liefde bouwt op’. Wie een vrij mens geworden is door de kennis, is door de liefde een dienaar voor degene die de vrijheid der kennis nog niet kunnen dragen. De kennis stelt hen in staat om vrije mensen te worden. De liefde [eigent zich] niets toe, want waarom [zou ze zich iets toe-eigenen? Alles is immers] van haar? Ze zegt niet: [‘Dat is van mij’] of: ‘Dit is van mij’, [maar ze zegt]: ‘Het is van jou’.

111
Geestelijke liefde is wijn en balsemgeur. Allen die zich ermee zalven, genieten ervan. Die in de buurt staan, genieten mee zolang de gezalfden aanwezig zijn. Wanneer de gezalfden bij hen weggaan, plegen de niet-gezalfden, die slechts in de buurt stonden, hun kwade geur te herkrijgen. De Samaritaan gaf aan de gewonde alleen wijn en olie. Het is niets anders dan de zalving en deze genas de wonden, want ‘de liefde bedekt vele zonden’.

112
De kinderen die een vrouw gaat baren, lijken op degene die zij liefheeft. Als het haar man is, lijken ze op haar man. Als het een echtbreker is, dan lijken ze op de echtbreker. Wanneer een vrouw gedwongen wordt bij haar man te slapen terwijl haar hart bij de echtbreker is met wie ze geregeld gemeenschap heeft, kan het gebeuren dat het kind, dat ze zal baren, lijkt op de echtbreker. Jullie nu, die met de Zoon van God samen zijn, moeten niet de wereld liefhebben maar de Heer, opdat degenen die jullie zult voortbrengen geen gelijkenis vertonen met de wereld maar met de Heer.

113
De mens verkeert met de mens, het paard met het paard, de ezel met de ezel. Wie tot een bepaalde soort behoren, plegen om te gaan met soortgenoten. Evenzo verkeert de geest met de geest en gaat het denken om met het denken en het licht [met het licht. Als je] mens wordt, [zal de mens] je liefhebben; als je geest wordt, zal de geest zich met je verenigen; als je denken wordt, zal het denken met je verkeren; als je licht wordt, zal het licht met je omgaan; als je tot degenen van boven gaat behoren, zullen degenen van boven in je rusten.
Als je paard wordt of ezel, kalf, hond, schaap of één van de andere dieren die buiten laag bij de grond leven, zal noch de mens  noch de geest noch het denken noch het licht je kunnen liefhebben. Noch die van boven noch die van binnen zullen in je kunnen rusten. Je zult niet bij hen horen.

114
Wie tegen zijn wil slaaf is, zal bevrijd kunnen worden, (maar) wie vrij geworden is door een gunst van een meester en zichzelf als slaaf heeft verkocht, zal niet meer vrij kunnen worden.

115
De landbouw in de wereld (bestaat uit) vier elementen: men brengt de oogst in de schuur dankzij water, aarde, wind en licht. Gods landbouw (bestaat) eveneens uit vier (elementen): geloof, hoop, liefde en kennis. Het geloof is onze aarde waarin we wortelen; de hoop is het water waarmee we ons voeden; de liefde is de wind waardoor we groeien; de kennis is het licht waardoor we [rijp worden].

116
Genade is {...] aards (?); ze is [...in] de hoogste hemel (?) [...] Gezegend is hij die geen ziel [verdriet] heeft gedaan. Dat is de Jezus Christus. Hij is naar de gehele plaats toegegaan en heeft niemand een last opgelegd. Daarom is iemand als hij gezegend, want hij is een volkomen mens. Hij is immers het Woord.

117
Vraag ons hierover, want het is moeilijk te omschrijven. (?) Hoe zullen we in staat zijn zoiets groots tot een goed einde te brengen?

118
Hoe zal hij aan ieder rust geven? Allereerst is het onjuist iemand verdriet te doen, of hij nu groot is of klein, ongelovig of gelovig, om vervolgens (slechts) rust te geven aan hen die met het goede vertrouwd zijn. Sommigen vinden het nuttig rust te geven aan degene wie het goed gaat. Hij die het goede doet, kan onmogelijk (alleen?) aan hen rust geven, want hij komt niet volgens zijn (eigen) wil. Hij is niet in staat leed te berokkenen en hij zorgt ervoor dat zij zichzelf niet in het nauw brengen. Toch pleegt degene met wie het goed gaat hun vaak verdriet te doen - zo is het (echter) niet (bedoeld), maar het is hun (eigen) verdorvenheid die hun leed berokkent. Hij die het wezen (van het goede) bezit, schept vreugde in het goede. Maar sommigen hebben hierdoor ten onrechte verdriet.

119
Een heer des huizes had zich alles verworven: kinderen, slaven, vee, honden, varkens, tarwe, gerst, stro, gras, [olie], vlees en eikels. Nu was hij een verstandig man en hij kende ieders voedsel. De kinderen zette hij brood voor [en olijfolie en vlees], de slaven wonder[-olie en] koren. Het vee kreeg [gerst] en stro en gras, de honden botten, [de varkens] eikels en broodresten. Zo is het ook met de leerling van God. Als hij verstandig is, begrijpt hij wat leerling-zijn betekent. Lichamelijke gestalten zullen hem niet misleiden; hij zal op ieders zielsgesteldheid letten en (dan) met hem spreken. Er zijn in de wereld veel dieren in menselijke gedaante. Als hij deze herkent, zal hij de varkens eikels geven, het vee gerst en stro en gras, de honden botten. De slaven zal hij de eerste beginselen bijbrengen en de kinderen het volledige (onderricht) geven.

120
De Zoon van de Mens bestaat en ook de zoon van de Zoon van de Mens. De Heer is de Zoon van de Mens en de zoon van de Zoon van de Mens is degene, die door de Zoon van de Mens geschapen wordt. De Zoon van de Mens werd door God in staat gesteld om te scheppen. Hij heeft (ook het vermogen) om voort te brengen.

121
Wie in staat gesteld is om te scheppen, is een schepsel. Wie in staat gesteld is om voort  te brengen, is een nakomeling. Wie schept, kan niet voortbrengen. Wie voortbrengt, kan (ook) scheppen. Men zegt: ‘Wie schept, brengt voort’, maar zijn nakomeling is een schepsel; [daarom] zijn zijn nakomelingen niet zijn kinderen, maar zijn [...] Wie schept, werkt in het openbaar en hij is zelf zichtbaar. Wie voortbrengt, werkt [in het verborgene] en hij is zelf [verborgen...in] de afbeelding. Wie schept doet dat openlijk. Wie voortbrengt, [brengt] zijn kinderen voort in het verborgene.

122
Niemand weet op welke dag de [man] en de vrouw gemeenschap hebben, behalve zijzelf. Want het huwelijk in de wereld blijft een geheim bij degenen die een vrouw genomen hebben. Als het huwelijk der bevlekking al verborgen is, hoeveel te meer is dan het onbevlekte huwelijk een waar geheim. Het is niet vleselijk, maar zuiver. Het heeft niet te maken met de begeerte, maar met de wil. Het heeft niet te maken met het donker of de nacht, maar met de dag en het licht.  Een huwelijk dat openbaar is, is ontuchtig geworden en de bruid is tot ontucht vervallen niet pas als ze het zaad van de andere man heeft ontvangen, maar ook als ze haar slaapvertrek verlaat om gezien te worden. Ze mag zich alleen laten zien aan haar vader en moeder en aan de vriend van de bruidegom en aan de minderen van de bruidegom. Hun is het toegestaan dagelijks het bruidsvertrek binnen te gaan. Maar laten de anderen er slechts naar verlangen haar stem te horen en van (haar) balsemgeur te genieten en laten ze de kruimels eten die van de tafel vallen, zoals de honden doen. Bruidegommen en bruiden behoren bij het bruidsvertrek (en) niemand zal de bruidegom en de bruid kunnen zien tenzij hij er zelf één wordt.

123a
Toen Abraham [met vreugde] zag wat hij moest zien, [besneed hij] het vlees van de voorhuid, waarmee hij ons leerde dat het nodig is het vlees te vernietigen.
123b
Zolang de [inwendige delen] van deze wereld [verborgen zijn], zijn ze intact en leven ze. [Maar wanneer ze] zichtbaar zijn, zijn ze dood, zoals de zichtbare mens [laat zien: zolang] de ingewanden van de mens verborgen zijn, leeft de mens. Wanneer zijn ingewanden zichtbaar worden, (en) naar buiten komen, zal de mens sterven. Zo is het ook met de boom. Zolang zijn wortel verborgen is, loopt hij uit en groeit hij. Wanneer zijn wortel zichtbaar wordt, verdort hij.  Zo is het met alles wat voortgebracht is in de wereld, niet alleen met wat zichtbaar is, maar ook met wat verborgen is.
123c
Zolang de wortel van het kwaad verborgen is, is het sterk. Zodra men het kwaad kent,  heeft het opgehouden te bestaan; wanneer het zich openlijk vertoont, is het verdwenen. Daarom zegt het Woord: ‘Reeds ligt de bijl aan de wortel van de bomen’. Ze zal niet omhakken - wat omgehakt wordt, pleegt weer uit te lopen - maar de bijl dringt diep in de grond totdat zij de wortel naar boven brengt. Jezus heeft de wortel van de gehele plaats losgetrokken, anderen (deden dit slechts) gedeeltelijk.
123d
Wat ons betreft: laat ieder van ons graven naar de wortel van het kwaad in zichzelf en het met wortel en al uit zijn hart wegrukken. Het (kwaad) zal weggerukt worden als we het kennen. Als we het niet kennen, schiet het wortel in ons en brengt het zijn vruchten voort in ons hart. Het beheerst ons en wij zijn zijn knechten. Het neemt ons gevangen en laat ons dingen doen die we niet willen, en wat we willen, doen we niet. [Het] is machtig omdat we het niet hebben herkend. Zolang het er is, is het werkzaam.
123e
De on[-wetendheid] is de moeder van [alle kwaad]. De onwetendheid [...] Degenen die uit [de onwetendheid] voortkomen, hebben niet bestaan, [bestaan] niet en zullen niet bestaan. [Maar degenen die in de waarheid zijn] zullen volkomen worden wanneer de gehele waarheid openbaar wordt, want de waarheid is als de onwetendheid: als ze verborgen is, rust ze in zichzelf, maar als ze openbaar wordt en men haar kent, wordt ze geprezen. Aangezien ze machtiger is dan de onwetendheid en de dwaling, geeft ze de vrijheid. Het Woord heeft gezegd: ‘Als jullie de waarheid kennen, zal de waarheid jullie vrijmaken’.
De onwetendheid is als een slavin. De kennis is de vrijheid. Als we de waarheid kennen, zullen we de vruchten van de waarheid in onszelf vinden. Als we ons met haar verenigen, zal ze ons de vervulling (pleroma) brengen.

124
Nu hebben we de openbare dingen van de schepping. We zeggen: ‘Dat zijn de sterke dingen die gerespecteerd worden. De verborgen dingen zijn zwak en worden geminacht.’ (Anders) is het met wat geopenbaard is van de waarheid. Het is zwak en wordt geminacht. Maar het verborgenen is sterk en wordt gerespecteerd. De mysteriën van de waarheid zijn openbaar in symbolen en afbeeldingen. Het slaapvertrek is verborgen. Het is het heilige in het heilige.

125a
Hoe God de schepping bestuurt, was in het begin verborgen achter het voorhangsel, maar als het voorhangsel scheurt en de dingen van binnen onthuld worden, zal dit huis leeg achtergelaten of eerder nog ver[-woest] worden.
125b
Maar de gehele goddelijkheid zal niet vluchten uit deze plaatsen naar het heilige der heiligen - want ze zal zich niet kunnen verbinden met het [on]vermengde licht en met de volheid (pleroma) die geen [gebreken kent] - maar ze zal onder de vleugels van het kruis en zijn armen terechtkomen.
125c
Deze ark zal [onze(?)] redding zijn wanneer de watervloed over hen komt. Als er enkelen zijn die tot de stam der priesters behoren, zullen ze met de hogepriesters kunnen binnengaan achter het voorhangsel. Daarom is het voorhangsel niet alleen aan de bovenzijde gescheurd, want dan zouden ze slechts openstaan voor hen die boven zijn. Evenmin scheurde het alleen aan de onderzijde, want dan zou het slechts zichtbaar zijn voor hen die beneden zijn. Nee, het scheurde van boven tot onder. Zij die boven zijn, openden het voor ons die beneden zijn opdat wij zouden binnengaan in het verborgenen van de waarheid. Dat is wat werkelijk gerespecteerd wordt omdat het sterk is. Maar we zullen daar binnengaan via symbolen zonder waarde en zwakke (verschijnselen).  Ze zijn inderdaad zonder waarde in het licht van de volmaakte heerlijkheid.
125d
Er bestaat een heerlijkheid die heerlijkheid te boven gaat. Er is macht die macht te boven gaat. Daarom is het volkomene en datgene wat verborgen is van de waarheid voor ons toegankelijk geworden. Het heilige der heiligen is open gesteld en het slaapvertrek heeft ons binnengeroepen.
125e
Zolang het kwaad verborgen is, blijft het weliswaar zonder effect, maar het is niet uit het midden van de nakomelingen van de Heilige Geest verwijderd. Zij zijn slaven van het kwaad. Maar wanneer het (bruidsvertrek) zich openbaart zal het volkomen licht zich over iedereen uitstorten en allen die erin zijn , zullen de zalving ontvangen. Dan zullen de slaven vrij en de gevangenen verlost worden.

126
‘[Elke]’ plant die mijn hemelse Vader niet geplant heeft, [zal] uitgerukt worden.’ Degenen die gescheiden zijn, zullen verenigd [en] vol gemaakt worden. Allen die het slaapvertrek [binnengaan] zullen [het licht ontsteken], want [...] zoals de echtverenigingen die we [zien hoewel ze] ’s nachts plaatsvinden. (Dat) vuur [brandt alleen] ’s nachts (en) dooft uit. Daarentegen worden de mysteriën van dit huwelijk overdag en in het volle licht voltrokken. Die dag en zijn licht gaan niet ten einde.

127
Als iemand kind van het bruidsvertrek wordt, zal hij het licht ontvangen. Als iemand het niet ontvangt in de tijd dat hij op deze plaatsen is, zal hij het ook niet ontvangen op die andere plaats. Wie dat licht ontvangen heeft, zal niet gezien worden en hij zal evenmin vastgehouden kunnen worden en niemand zal zo iemand kunnen kwellen, al vertoeft hij in de wereld. En ook als hij de wereld verlaat, heeft hij de waarheid al in afbeeldingen ontvangen. De wereld is de (andere) Eon  geworden, want de Eon  is voor hem het Pleroma, namelijk op deze wijze: het is aan hem alleen geopenbaard, niet verborgen in de duisternis en de nacht, maar verborgen in een volmaakte dag en een heilig licht.