De bochelaar

Bram Moerland

Er was eens, lang geleden, in het oude Ierland, een bochelaar. Hij liep altijd diep voorovergebogen, niet in staat zijn rug te rechten. Hij kon met zijn kromme lichaam geen bomen hakken, geen huis helpen bouwen, geen herten doden met een werpspies. Geen vijand zou hem ooit vrezen.

Als hij iemand in de ogen wilde kijken moest hij schuin voor die ander gaan staat en zijn hoofd opzij draaien, om het gelaat van die ander vanonder een hoek te kunnen zien.
Maar hij zag niet veel mensen. Hij vermeed ze liever. Meestal dwaalde hij daarom eenzaam rond door de wouden en de velden, zijn droevig lot overpeinzend. Hij was zeer ongelukkig. Vaak zette hij zich op een boomstronk en dan weende hij luid. Maar dat deed hij pas als hij er zeker van was dat niemand hem kon zien. Want hij wist uit ervaring dat ze hem zouden bespotten om de zotte manier waarop zijn bochel onder het snikken op en neer schudde.

Op een dag was hij weer op weg gegaan, de velden in. En hij bedacht opnieuw, zo doelloos zwervend, hoe zinloos en droevig zijn leven was. Maar wat voorheen nog nooit gebeurd was, gebeurde nu: hij raakte de weg kwijt. Van al de jaren dat hij kromgebogen had rondgelopen kende hij bijna elke graspol en boomstronk in de wijde omgeving van zijn dorp. Maar wat zich nu aan hem onder zijn voorovergebogen hoofd vertoonde kende hij niet. Hier was hij nooit geweest, dat wist hij zeker.
Tot zijn schrik merkte hij dat het ook nog mistig werd. Langzaam werd de wereld om hem heen kleiner en kleiner, tot hij alleen nog maar een paar voetstappen voor zich uit kon zien. Daar voorbij werd alles ondoordringbaar grijs.

Hij werd bang, maar bedacht dat hij maar gewoon door moest blijven lopen, hopend alsnog een pad te vinden dat hij zou herkennen, of dat ergens heen zou leiden, waarheen dan ook.
Na enige tijd hoorde hij door de mist heen het zachte kabbelen van water. Hij liep op het geluid af en ontdekte een langzaam stromend riviertje. Hoewel hij dat riviertje niet herkende gaf het hem toch enige hoop. Hij besloot langs de oever te gaan lopen. Ergens aan het riviertje zou er vast wel een huis of een dorp zijn waar men hem zou kunnen vertellen waar hij zich bevond, al schrok hij bij die overweging wel van het vooruitzicht mensen te ontmoeten die hem misschien nog nooit gezien hadden. Hoe zouden ze op zijn kromme gestalte reageren? Ja, dat wist hij maar al te goed.

Daarover nadenkend vergat hij op te letten waar hij liep. Ineens, en enigzins tot zijn schrik,  ontdekte hij dat hij zich in een grot bevond.
In de grot scheen een mysterieus, schemerachtig licht. Tegen de wanden van de grot zag de bochelaar vreemde gestalten. Het leken eerst wel de kronkelige wortels van eeuwenoude bomen, maar plotseling kwam zo’n vreemde vorm in beweging en liep schuifelend op hem toe. Het was een trol!
‘Zeg het maar,’ sprak de trol tegen hem, en zijn woorden weergalmden zacht tegen de wanden van de grot.
‘Wat moet ik zeggen?,’ vroeg de bochelaar verbijsterd, en het leek wel alsof ook zijn stem de hele ruimte vulde.
‘Wat je verlangen is natuurlijk’, antwoordde de trol vriendelijk. ‘Daar ben je toch voor gekomen? Iedereen die hier komt mag zijn verlangen uiten. Wij zorgen voor de vervulling daarvan.’
‘Ik weet helemaal niet wat mijn verlangen is’, zei de bochelaar. ‘Daar heb ik nog nooit over nagedacht. Ik ben maar een arme bochelaar. Ik heb niets te willen of te verlangen. En ik weet ook niet waarom ik hier ben.’
Een tweede gestalte maakte zich los van de wand van de grot en kwam naar hem toe.
‘Ach,’ zei deze trol, ‘doe niet zo bescheiden. Ik weet heus wel wat je verlangen is. Want dat wil iedereen die hier komt. Ga maar mee. Makkelijk zat, zo gedaan.’
Hij pakte hem bij de hand en nam hem mee naar een hoek in de grot. Daar stonden grote kisten met schitterende edelstenen belegd. De trol deed een van die kisten open, schepte er een handvol gouden munten uit en liet die langzaam weer uit zijn hand terugstromen in de kist.
‘Dit is allemaal voor jou’ zei de trol. ‘Ook die andere kisten. Zeg maar waar je ze hebben wilt. Wij zorgen dat ze daar komen. Dan ben je de rijkste man van de wereld. Met die schatten kun je aan al je verlangens voldoen, want alles is te koop als je maar hoog genoeg biedt: paleizen, tronen, mensen, liefde, waarheid, wat je maar wilt.’
De bochelaar keek even naar de kisten, maar staarde vervolgens stil naar de grond voor zijn voeten. Na enige tijd schudde hij langzaam zijn hoofd.
‘Nee,’ zei hij, ‘nee, dat is niet wat ik verlang. Doe die kist maar weer dicht.’
‘Maar wat is dan je verlangen?,’vroeg de eerste trol, nog steeds heel vriendelijk. ‘Zeg het maar.’
Maar ook nu wist de bochelaar niet wat te antwoorden.
Een derde trol kwam naar voren.
‘Ik begrijp het al’, zei hij. ‘Hij wil natuurlijk macht. Makkelijk zat, zo gedaan.’
En ook hij nam de bochelaar bij de hand en hij liep met hem naar een hoog en breed gordijn. Langzaam schoof hij het gordijn opzij.
Achter het gordijn werd een immens leger zichtbaar. Er stonden ontelbare geharnaste ridders te paard, speerwerpers, boogschutters, voetvolk met bijlen en hakmessen, werktuigen om stenen te slingeren en om poorten te rammen. Het leger reikte verder dan hij kon kijken.
Vóór het leger stond een vurig zwart paard, prachtig gezadeld, maar in het zadel zat niemand. Er stond een schildknaap naast het paard die de teugels van het paard strak omlaag hield.
‘Klim maar in het zadel’ zei de trol, ‘en dit hele leger zal je je leven lang trouw dienen. Je kunt er de hele wereld mee veroveren. Iedereen zal bang voor je zijn en doen wat je verlangt. Wie tegenstreeft zal op jouw bevel door dit leger verpletterd worden.’
De bochelaar keek even naar het leger en het paard, maar staarde vervolgens stil naar de grond voor zijn voeten. Na enige tijd schudde hij langzaam zijn hoofd.
‘Nee,’ zei hij, ‘nee, dat is niet wat ik verlang. Doe dat gordijn maar weer dicht.’
‘Maar wat is dan je verlangen?, ‘vroeg de trol. ‘Je moet het nu zelf zeggen.’
De bochelaar dacht lang na. De trollen wachtten geduldig en knikten hem soms vriendelijk en bemoedigend toe. Er maakten zich nog meer trollen los uit de donkere krochten van de grot. Ze kwamen om de bochelaar heen staan en keken hem vol verwachting aan.
‘Ja, ik weet wat ik verlang,’, zei de bochelaar na enige tijd.
‘Zeg het maar,’ zei een trol.
En de bochelaar sprak:
‘Ik wil een heel mens zijn, recht van lijf en leden.’
‘Makkelijk zat, zo gedaan,’ antwoordde een van de trollen. Hij liep naar de bochelaar, legde zijn hand op de bochel, kromde zijn lange, knokige vingers en trok de bochel met een ruk los. Hij legde de bochel neer op de grond in een hoek van de grot.
Midden in de grot stond nu een prachtig mens, kaarsrecht overeind, zijn hoofd fier op zijn schouders. Totaal verbijsterd over deze verandering rende de man de grot uit, en vond al snel de weg terug naar zijn dorp.
Daar herkende men hem eerst niet. Hij moest zijn ongelovige dorpsgenoten er echt van overtuigen dat hij werkelijk de bochelaar was die vanmorgen hun dorp verlaten had. Er kwamen steeds meer mensen toegesneld die verbaasd luisterden naar zijn verhaal.
Hij vertelde welke kant hij opgelopen  was,  hoe hij verdwaald was en langs een riviertje gelopen had en toen in een grot terecht was gekomen.
Hij vertelde ook hoe een trol hem kisten vol met goud en sieraden had getoond.
‘Heb je die daar zomaar achter gelaten?,‘ vroeg een man tussen de omstanders.
Hij vertelde hoe een andere trol hem had uitgenodigd heerser te worden over een immens leger.
‘Heb je dat daar ook al achtergelaten?,‘ vroeg dezelfde man, nu geheel verbijsterd. Hij luisterde niet langer, maar sloop er vandoor. Hij ging de kant op die de bochelaar beschreven had. En tot zijn schrik raakte ook hij verdwaald. Maar ook hij vond het riviertje en volgde het. Zo kwam hij in dezelfde grot.
Meteen kwam er een trol op hem aflopen.
‘Je hoeft me helemaal niets te vragen,’  zei de man meteen, ‘want ik weet al precies wat ik wil. Ik kom halen wat die stomme bochelaar hier vanmorgen heeft achtergelaten.’
‘Makkelijk zat, zo gedaan’, antwoordde de trol. Hij liep naar een hoek van de grot, pakte de bochel van de bochelaar van de grond, en plakte hem in één klap, onwrikbaar vast, op de rug van de man.


Copyright Bram Moerland

Andere korte verhalen van Bram Moerland vind je hier.